Wie is er niet geobsedeerd door verloren boeken? Ze bieden de hoop dat het anders had kunnen lopen, dat er, in weerwil van wat we weten, een andere geschiedenis mogelijk is. Het tegenovergestelde is echter net zo waarschijnlijk. Het verloren boek wordt toegevoegd aan destapel, er ontstaat geen nieuw verhaal, en gaat alles door zoals het altijd is gegaan.
In 1983 werd in de Amsterdamse Damstraat een vijftienjarige jongen van Antilliaanse afkomst doodgestoken. Zijn naam was Kerwin Duinmeijer. De dader was een witte Nederlander, genaamd Nico Bodemeijer. Deze gebeurtenis ging de boeken in als de eerste racistische moord in Nederland en bracht een storm van protest en verontwaardiging teweeg. Frank Boeijen zong ‘denk niet wit, denk niet zwart, maar in de kleur van je hart’ en de gebeurtenissen leidden rechtstreeks tot de oprichting van de antidiscriminatiebureaus die nu nog steeds werkzaam zijn.
De moord op Kerwin Duinmeijer staat als een belangrijk moment in de Nederlandse geschiedenis gegrift. Toch zijn de feiten niet onomstreden. Dat de moord racistisch zou zijn, is bijvoorbeeld altijd betwist – van links tot rechts. De gebeurtenis wordt ook nogal eens afgeschilderd als ‘de affaire-Duinmeijer’, alsof het vooral een opgeklopt mediaschandaal betrof. Er bestaat een hardnekkig ontwijkend, of zelfs ontkennend discours over de moordenaar van Kerwin Duinmeijer. Deze man was een skinhead en had ‘100% white’ in zijn nek getatoeëerd. De Nederlandse Omroep human zond in 2014 de telefilm Skin uit over Nico Bodemeijer, waaruit moest blijken dat de moord op Duinmijer niet racistisch zou zijn. Frankie – de fictieve versie van Bodemeijer – heet in deze film te ontsporen ‘tussen het verleden van zijn joodse vader en een groep neonazi’s’. Ook het verlies van zijn beste vriend, de Surinaamse Jeffrey, is van invloed op zijn latere dwalingen. De vraag die voorop wordt gesteld is of iemand die zelf van joodse afkomst is, en dus slachtoffer, wel racistisch kan zijn.
Er bestaan in Nederland twee geschiedenissen. Een officiële geschiedenis die onderwezen wordt, die iedereen geacht wordt te kennen. En een andere geschiedenis, die weggestopt wordt, die letterlijk een verhaal apart is, waar we geen deel aan hebben. Volgens emeritus hoogleraar sociale en culturele antropologie Gloria Wekker wordt het kolonialisme, anders dan in landen als Frankrijk en Groot-Brittannië, in Nederland niet als onderdeel van de eigen, nationale geschiedenis gezien. Volgens haar wist ‘ons trauma’, de Tweede Wereldoorlog, ‘dat andere trauma’, het slavernijverleden, uit.
Kellendonk
Frans Kellendonk was geobsedeerd door geschiedenis. Maar door welke? In de laatste jaren van zijn leven werkte hij aan een roman die losjes geïnspireerd was op de moord op Kerwin Duinmeijer. Deze ‘Antillenroman’, die als werktitel Leeuwendalers droeg, naar een toneelstuk van Joost van den Vondel, zou onvoltooid blijven. Dankzij het verschijnen van De brieven in 2015 weten we inmiddels echter wel iets meer over wat Kellendonk voor ogen stond. ‘Het verhaal’, schrijft hij in een brief aan Oek de Jong, ‘wordt verteld door een psychiater en beschrijft hoe deze Antilliaanse jongen heilig is verklaard. Ik wil zichtbaar maken hoe de mythe van het racisme zowel door voor- als tegenstanders wordt geëxploiteerd en wat dat spookachtige verzinsel zoal uitricht in de samenleving.’
Ongemakkelijke woorden. Want is het niet precies het idee dat racisme ‘een spookachtig verzinsel’ is, dat de kern uitmaakt van de Nederlandse omgang met racisme? Volgens deze redenering is Kerwin Duinmeijer immers een ‘mythisch stereotype’ waarmee links en weldenkend Nederland zichzelf kan ontdoen van zijn eigen morele verwarring, terwijl hij toch vooral een voorbeeld lijkt van de wijze waarop zwarte lichamen hun leven niet zeker zijn in Nederland en nog steeds doodgaan door onverschilligheid en onrecht. We hebben de neiging het racisme buiten onszelf te plaatsen en te doen alsof het niet bestaat. Opmerkelijk genoeg was dat precies de kritiek die Kellendonk had op zijn critici, die hem de mond probeerden te snoeren omdat zijn personages nogal onfrisse sentimenten ventileerden. Die critici waanden zichzelf volgens hem ‘goed’. Ook hier komen de twee geschiedenissen dus niet samen.
Inmiddels is het even ongemakkelijke boek Mystiek lichaam (1986) door iedereen omarmd, en geniet het een bijna mythische status in de Nederlandse literatuur. De ironie is dat hiermee ook de perfecte vrijbrief werd verkregen om het boek op te nemen in hetzelfde culturele denken dat het aanviel: dat van de jaren zestig, meer bepaald, de heldhaftige ontworsteling van de literatuur aan het knellende keurslijf van de moraal. Datzelfde narratief haalt, vijfentwintig jaar na Kellendonks dood, de angel uit zijn werk. Weg zijn de grote vragen, terug is het comfort. In het herdenkingsnummer van literair tijdschrift ExtaZe wordt Kellendonk vooral gepresenteerd als een postmoderne scepticus voorbij de ideologie, en Arie Storm slaagt er in zijn quasi-biografie Het laatste testament van Frans Kellendonk (2015) zelfs in om hem terug te knuppelen in het hok van de l’art pour l’art, terwijl het precies deze gemakzuchtige categorisering van zijn schrijven was die Kellendonk bestreed.
Het zou met de Nederlandse literatuur eigenlijk wel eens niet veel anders kunnen zijn dan met de Franse, zij het weliswaar in de versie van Cécile Wajsbrot: we denken dat onze literatuur er een is van emancipatie en van bevrijding, maar intussen is het trauma van Vichy nooit verwerkt. Voor Nederland geldt iets soortgelijks. Ons zelfbeeld is dat van de open en tolerante maatschappij, maar uiteindelijk weten we ons geen raad met de zaken die hier niet mee stroken. De weinig rooskleurige rol die Nederland speelde tijdens de jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog, bijvoorbeeld, of het grotendeels verzwegen koloniale verleden. De overspannen reacties op Mystiek lichaam, zo suggereert Kellendonk in een brief aan zijn uitgever Laurens van Krevelen, zijn volgens hem dan ook de uitdrukking van onverwerkte rouw over het geloofsverleden van een groot deel van de progressieve intelligentsia in Nederland. De secularisering van het zelf die zich in de jaren zestig voltrok en het fundament van de Nederlandse identiteit werd, kwam neer op het uitwissen van het particuliere, van een duidelijk herkenbare ‘identiteit’ en zelfs van het anders-zijn. Kellendonk roerde die verdrukte religieuze en etnische identiteit wel aan. Hij liet zien hoe Nederland om zijn eigen superioriteit te laten zien, parasiteerde op de culturele ander. Mystiek lichaam is een boek over de strijd die zich in het Nederlandse zelfbeeld afspeelt tussen het zelf en de ander, en uiteindelijk over de ander in het zelf.
Tegelijkertijd is er een belangrijk deel van de geschiedenis waar Kellendonk geen oog voor had, en dat was de erfenis van kolonialisme en racisme. Wat Kellendonk met zijn linkerhand aanroert, wist hij met zijn rechter dus meteen weer uit. In dezelfde brief aan Laurens van Krevelen schrijft hij: ‘Zelf moet ik me rehabiliteren door nu een politieke roman te gaan schrijven. Het onderwerp heb ik al: Kerwin Duinmeijer, de jongen die op de Damstraat door een gek werd vermoord is en toevallig (cursivering van Kellendonk) zwart was.’ In die uitspraak zit iets vreemd dubbels: Kellendonk voelt de noodzaak zich politiek te uiten, maar introduceert een politiek denken dat het politieke tegelijkertijd verdringt, of op zijn minst uit de weg gaat. Nico Bodemeijer was gewoon een ‘gek’, Kerwin Duinmeijer was ‘toevallig zwart’. Zoals Gloria Wekker met tal van voorbeelden aantoont, is dergelijke kleurenblindheid het voorrecht van wie wit is. Voor wie zwart is, is niets toevallig, maar heeft alles betekenis in relatie tot het feit dat je niet-wit bent. Opnieuw raken de twee geschiedenissen elkaar niet. Wat zou er aan de hand kunnen zijn?
Leeuwendalers
De beoogde titel van Kellendonks nieuwe roman bevat een aanwijzing. Vondel schreef Leeuwendalers, bedoeld als gelegenheidsstuk, naar aanleiding van de Vrede van Münster. Dit verdrag luidde het einde van de Tachtigjarige Oorlog in en erkende de Republiek der Nederlanden als soevereine staat, waarmee dit document dus aan de basis staat van de Nederlandse natie – een oerscène if ever there was one. Tegelijkertijd besefte Vondel dat er onder deze vrede een scheuring schuilging. In de eerste plaats omdat het tot een politieke breuk kwam tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. Maar er ontstond ook een religieus schisma. Het protestantisme werd na de oorlog immers de ‘staatsreligie’, katholieken mochten hun geloof een tijdlang alleen clandestien belijden. Elke pacificatie, zo zou je kunnen zeggen, heeft iets gewelddadigs, omdat het de verschillen onderdrukt. De gemeenschap blijkt niet zo homogeen als gedacht; haar eenheid kan alleen worden afgedwongen door de minderheid te onderdrukken.
Ik denk dat dit besef voor Kellendonk heel actueel en levendig was. In zijn essay over Vondels Altaergeheimnissen schrijft hij dat hij onze verscheurde tijd wil afmeten aan de tijd van Vondel en aan het eenheidsideaal dat die laatste in zijn werk tot uitdrukking bracht. Vondel schreef Leeuwendalers nadat hij was bekeerd tot het katholicisme – nog een parallel met Kellendonk, die zich weliswaar niet bekeerde, maar het katholicisme wel omarmde, zij het als utopie. En niet voor niets sprak hij in Mystiek lichaam van de strijd tussen eenheidsdrift en distinctiedrift, waarbij hij benadrukte dat wat hem betreft de religieuze, integrerende tendensen te lang het onderspit hadden moeten delven tegenover autonomie en individualisering. Mystiek lichaam is tegelijkertijd doordesemd van het besef dat er geen zuivere voortzetting van de geschiedenis mogelijk is. Het is nadrukkelijk een geschiedenis, zoals de ondertitel van het boek luidt, en de Geschiedenis met een hoofdletter heeft het nakijken.
Voor Kellendonk betekende dat een verlies. Hij vreesde dat mensen zichzelf niet meer zouden herkennen als ze zich niet meer verbonden konden voelen met hun wortels. Wat Mystiek lichaam en Leeuwendalers daarmee verraden, in weerwil van de verborgen geschiedenis die ze op het spoor zijn, is een ander onvermogen om te rouwen: het verlies van een homogene, nationale geschiedenis. De discontinuïteit tussen heden en verleden die Kellendonk betreurt, is zo ook een postkoloniale conditie, waarin de Geschiedenis gefragmenteerd is geraakt in allerlei geschiedenissen, die niet langer vergeten en verzwegen willen worden, maar ruimte opeisen. Voor Kellendonk kwam een dergelijke inclusie van degenen die in Mystiek lichaam ‘overbodigen’ worden genoemd, iedereen die zoals de Jood Pechman, ‘in het verhaal verstopt zit’, neer op distinctiedrift. En dus op méér atomisering. Maar voor wie nog niet in dat verhaal zit, wie afwijkt van de witte, heteronormatieve en homonormatieve norm, ligt dat anders. Hun geschiedenis blijft verstoken van de erkenning dat ze er überhaupt toe doet.