We wisten niet waarheen
in deze stad van vlees en bloed.
De wind scheurde meteen de gids aan flarden nog voor we lazen over vuurdoop, waterproef en weversknoop. Dan maar de schrei gevolgd van een zuigeling op een onschatbaar schilderij
en de baltsroep van de zwanen.
Ik liet spinsel achter op je vingers en we sliepen in clusters.
Ik likte de satanische kloof in je kin.
Het bed was beslapen door zusters,
hun hunkering in geen gracht gedempt.
Wat hebben we onszelf gemist die dag.
In dat luttel interval tussen moedersluis en kist werd ik voorgoed veranderd
door het hinken in verkeerde schoenen
door de kink en het oog en de pelgrim
die niet meer gaf dan een judaskus.
De ring bleek een lus en van die brug zou je
ooit springen. De reidans werd een roedeloop.
Een eeuw later schrijf ik op het web een aanbeveling.
Vier sterren, een hoogtepunt, dat dit de ideale stad is
om je zwanenzang te zingen.