Nawoord van Geert Buelens bij de vertaling van Ron Sillimans essay ‘Disappearance of the Word, Appearance of the World’, uit yang, 2000, nr. 3, ‘SOMSKY’
Het lijkt een vergezocht en misschien zelfs triviaal begin voor een nieuwe aflevering van onze Memo-reeks (waarin we de band tussen literatuur, kritiek, maatschappij en politiek willen onderzoeken aan de hand van een reeks ‘klassieke’ 20ste eeuwse teksten): een anekdote over hoe bij het ondertitelen van een film een tikfout wordt gemaakt. Als we zo’n gegeven als een Belangrijk Cultureel feit beginnen beschouwen, verdient een publicatie als yang (waarin ook wel eens tikfouten voorkomen) internationale prijzen. Toch is het begin van Sillimans tekst niet zonder betekenis voor de rest van zijn betoog. De auteur wil immers wijzen op het vrijwel totale gebrek aan aandacht voor de materialiteit van de taal in onze maatschappij; het onopgemerkt blijven van een ‘verdwenen letter’ acht hij symptomatisch voor deze stand van zaken. In het licht van de wereldvrede, de honger in de wereld en de globalisering van de economie ligt u hier wellicht niet wakker van. Volgens Silliman hebt u ongelijk. Voor hem zijn deze schijnbaar totaal verschillende gegevens immers onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Het hier vertaalde ‘Disappearance of the Word, Appearance of the World’ verscheen voor het eerst op het eind van de jaren zeventig en is sindsdien (binnen Language-kringen) uitgegroeid tot een klassieke tekst over de relatie tussen politiek en literatuur. In de inleiding van dit dossier werd gewezen op het wellicht belangrijkste kenmerk van de Language-poëtica: taal is geen vehikel om betekenis over te brengen, maar materie die alle aandacht verdient. Die aandacht voor materialiteit, wordt door sommige Language-adepten expliciet geënt op een marxistische terminologie. Kort samengevat: in en door u spreekt het kapitalisme. De ideologie bepaalt ons taalgebruik en vice versa, of we dat willen of niet. Iets minder kort samengevat: het huidige taalgebruik waarin de suggestie van transparantie wordt gewekt (mijn woord verwijst rechtstreeks naar de realiteit; referentialiteit) en taal door de meeste gebruikers (ook schrijvers en journalisten) als een objectief en polyvalent communicatiemiddel wordt beschouwd, past naadloos in de kapitalistische visie waarin zowat alles een gebruiksobject is. (Silliman noemt dit: productfetisjisme.) Taal heeft hier geen waarde op zich, maar dient louter als instrument waarmee een wereld kan worden opgeroepen die door de lezer kan worden geconsumeerd als was het een product. Voor Silliman is het dan ook niet toevallig dat in onze cultuur de realistische roman en de Hollywoodfilm geliefkoosde kunstvormen zijn: ze vormen het sluitstuk van een eeuwenlange evolutie waarin het waanbeeld dat de taal de werkelijkheid zou kunnen vatten steeds sterker wordt gepropageerd. Daarnaar verwijst ook de titel van zijn tekst: het woord verdwijnt, de wereld verschijnt. Het ene kan niet zonder het andere.
Poëzie die deze naam waardig is, probeert tegen deze tendensen in te gaan. Silliman wil dat de band tussen taal en wie haar uitspreekt wordt aangehaald. Enkel door het subject zo expliciet in het taalproces in te schuiven, kan de ‘objectiviteit’ van de taal ontmaskerd worden en kan weerlegd worden dat het referentiële taalgebruik ideologisch neutraal, vanzelfsprekend en natuurlijk zou zijn. Ook de lezer wordt immers nauw bij het taalproces betrokken. Waar hij of zij bij andere (soorten) literatuur meestal ‘vergeet’ dat hij/zij taal tot zich neemt (consumeert), wordt dat talige karakter in de Language-poëzie zoals gezegd extra in de verf gezet en wordt hij of zij onwillekeurig mee een producent van het gedicht.
Allemaal goed en wel, maar hiermee lijken we op het eerste gezicht nog geen stap dichter bij de wereldproblemen die waren aangekondigd. Voor Silliman is dat echter wel het geval. Zijn poëtica kadert immers in de klassenstrijd en die wordt geacht uit te monden in een alles veranderende wereldrevolutie. Het is de taak van de literatuur om die mee tot stand te brengen. Niet door expliciet op te roepen tot die revolutie of door in realistische verhalen de ondraaglijke zwaarte van het boerenbestaan te beschrijven, maar door de vicieuze cirkel te doorbreken waarin het dagelijks taalgebruik de kapitalistische ideologie steeds versterkt. Het is de taak van het gedicht “de klassenstrijd om het bewustzijn tot een strijd van het bewustzijn te maken”. Hoewel Silliman er (blijkens het motto van Sapir bovenaan zijn tekst) van overtuigd is dat een ander taalgebruik ook tot een andere realiteitsbeleving aanleiding kan geven, gelooft hij toch niet dat enkel een wijziging van de taal de sociale context van de taalgebruikers kan wijzigen (zie het motto van Marx). Op het eind van zijn tekst toont hij zich een ware marxist: “Er moet zich eerst een verandering voordoen in de wijze en de controle van de productie van het materiële leven.”
Een kleine vijfentwintig jaar later heeft die verandering zich voorgedaan, maar wellicht niet zoals Silliman ze zich had gedroomd. De hegemonie van het kapitalisme is stilaan totaal en als er nog ergens een klassenstrijd bezig is dan is de kans dat hij door de Amerikaanse Language-poëzie wordt aangezwengeld niet echt heel groot te noemen. Theoretisch gezien mogen ze dan al het gelijk aan hun kant hebben (en Sillimans analyse en historische reconstructie is in dat opzicht bepaald indrukwekkend), door zich oeverloos te concentreren op het Wort an sich en de compositiemethoden van het gedicht, hebben sommige Language-dichters de lezer zo mogelijk nog meer vervreemd van de literatuur. Het lijkt me ook wat naïef te veronderstellen dat een doorbreking van de conventionele (en als repressief beschouwde) syntaxis, automatisch ook het (even repressieve) kapitalisme zal ontwrichten. In plaats van zoals sommige Language-dichters en Europese geestesgenoten rond bijvoorbeeld Tel Quel het kapitalisme te bekampen door zijn blinde vlek naar boven te halen (“the repressed signifier”), is het moment misschien gekomen om het kapitalisme met zijn eigen wapens te bestrijden: kenmerken als overload, schaamteloze retoriek en dwangmatige verandering (registerbreuk, code-switching)… kunnen over the top gekatapulteerd worden in de cynische hoop dat ze daarna stijlvol naar beneden vallen. Ook hier ligt Wall Street wellicht niet echt wakker van, maar het levert ons hopelijk opnieuw doorbloede en bloeiende gedichten op.
(Sillimans tekst verscheen oorspronkelijk in A Hundred Posters # 14 (1977), maar werd hier overgenomen uit: Bruce Andrews & Charles Bernstein, The L=A=N=G=U=A=G=E Book, Southern Illinois University Press, Carbondale / Edwardsville, 1984, pp. 121-132.)