Over Europe Central van William T. Vollman (New York, Viking, 2005).
Review essay uit yang, 2005 nr. 4
De Amerikaanse schrijver William T. Vollmann (1959) is waarschijnlijk bekender om zijn reputatie als avonturier dan als literator. Als net afgestudeerde literatuurwetenschapper in 1982 probeerde hij wapens te regelen voor de taliban en reisde vervolgens af naar Pakistan met het doel zich aan te sluiten bij de vrijheidsstrijd van de moedjahedien tegen de Sovjetoverheersers (An Afghanistan Picture Show). Twee weken verbleef hij in z’n eentje op de Noordpool en vroor wegens tekortschietende uitrusting bijna dood (The Rifles). Op de gevaarlijkste plekken van de wereld nam hij interviews af met war lords, jihad-strijders, prostituees, criminelen en naziskins. In Bosnië reed de auto waarin hij zat op een mijn, waarbij twee BBC-journalisten omkwamen.
Op al zijn expedities verzamelt Vollmann de kennis en ervaring voor zijn enorme boekproductie. Sinds zijn debuut (You Bright and Risen Angels, 1987) zijn er dertien titels van hem verschenen, de meeste daarvan lijvige romans (400 tot 1000 pagina’s) over onderwerpen waarvoor hij intensief research heeft gedaan. De cyclus Seven Dreams wordt meestal als zijn hoofdwerk beschouwd. Zeven ‘dromen’ over significante, mythische momenten uit de geschiedenis van Amerika, waarvan er tot nu toe vier zijn verschenen: The Ice-Shirt (gebaseerd op de ontdekking van Amerika door de Vikingen), Fathers & Crows (over de komst van Fransen en Jezuïeten in Canada), The Rifles (over Franklins zoektocht naar de Noordwest-passage en de deportaties van de Inuït) en Argall (over John Smith en Pocahontas). De vaak gewelddadige ontmoeting tussen culturen en de pathetische, tot mislukken gedoemde pogingen om de ander te leren kennen, vormen het hoofdthema in dit werk. Vollmann schrijft niet zomaar fictie. Hij verbeeldt zijn verhalen nauwkeurig aan de hand van historische documenten, zoals valt na te gaan in de uitgebreide notenapparaten, bronvermeldingen en verantwoordingen in zijn boeken.
Vollmann wordt al vrij snel in zijn carrière uitgeroepen tot een van de kroonprinsen van de Amerikaanse literatuur. In de zomer van 1993 verschijnt het ‘Younger Writers Issue’ van de Review of Contemporary Fiction, gewijd aan ‘younger writers whose early works are promising enough to suggest they will eventually achieve historical importance’. Naast Vollmann komen ook Susan Daitch en David Foster Wallace aan bod. In het tijdschrift suggereert de Amerikaanse romanschrijver Madison Smart Bell dat Vollmann, door de manier waarop hij zichzelf in zijn boeken opvoert als auteur, personage en reporter, als enige innovatieve, na-postmoderne schrijver uit de kooi van de zelfreflexieve metafictie ontsnapt, in tegenstelling tot bijvoorbeeld David Foster Wallace. Vanwege de omvang van zijn boeken wordt hij in een adem genoemd met andere dikke-boeken-auteurs zonder angst voor grote thema’s en technologie, zoals Richard Powers en de genoemde Foster Wallace. In Europa verschijnen enkele vertalingen van verhalen in literaire tijdschriften. In Nederland introduceert Graa Boomsma Vollmann in Raster, na verschillende van zijn boeken in De Groene Amsterdammer te hebben gerecenseerd. Vollmanns verhalenbundel The Atlas werd zelfs op televisie besproken in het boekenprogramma van Michael Zeeman. [1]
In de Verenigde Staten blijft de doorbraak naar een groter publiek echter uit. Vollmann krijgt, door zijn journalistieke werk en de gevaren waaraan hij zich blootstelt, eerder de status van een cultauteur. Trouwe recensenten als Larry McCaffery en Steven Moore blijven hem volgen, en prijzen zijn romans. Daarnaast gaat Grand Street door met het jaarlijks publiceren van nieuwe fragmenten uit zijn oeuvre, maar tegelijk begint, vooral na een aantal mindere romans, het vermoeden te rijzen dat Vollmann keer op keer zijn hand overspeelt en te onevenwichtig werk uitbrengt. Hij wordt dan wel gezien als een belangrijke auteur, maar vrijwel iedereen ziet zich genoodzaakt ook kritiek uit te oefenen op zijn werk of er een voorbehoud bij te maken.
Vollmanns boeken hebben inderdaad vrijwel altijd iets onevenwichtigs; prachtig en geconcentreerd geschreven hoofdstukken vol schitterende beelden, bedwelmende panorama’s en rake observaties worden afgewisseld door pagina’s die zo saai zijn dat de lezer zich als het ware door de regels moet heenploegen. Hier is Vollmann op z’n slechtst: een eindeloze herhaling van hetzelfde motief in hetzelfde register. [2] Daarbij weigert Vollmann zijn boeken in te korten. In het nawoord van The Royal Family (Vollmanns veel te dikke roman over crack-hoertjes en andere bewoners van de zelfkant) vermeldt de schrijver dat hij een ‘royalty cut’ aanvaardde in ruil voor het niet inkorten van zijn boek. De Amerikaanse literair redacteur Gerald Howard concludeert niet voor niets in een artikel over de invloed van Thomas Pynchons Gravity’s Rainbow [3] dat Vollmann het probleem van de vorm nog moet oplossen – maar hij noemt hem ondertussen wel een van de mogelijke opvolgers van de grote meester zelf. Dat Vollmann wel een ‘strengere redacteur had kunnen gebruiken’, is ondertussen de meest gehoorde opmerking over zijn werk.
In 2003 krijgt Vollmann meer bekendheid als McSweeney’s besluit diens andere mammoetproject, Rising Up and Rising Down, uit te geven. Het werk beslaat zeven delen en telt in totaal 3.300 pagina’s. Dit opus, dat de neerslag vormt van Vollmanns jarenlange onderzoek naar geweld en do-it-yourself-politics, is een poging om antwoord te geven op de vraag wanneer geweld gerechtvaardigd is. Een intrigerend anti-geweldboek van een schrijver die een zelfverklaard wapenliefhebber en wapenbezitter is. Een groot deel van Rising Up and Rising Down bestaat uit case studies: journalistieke reportages die Vollmann ondernam in onder meer Bosnië, Somalië, Jemen, Thailand en Madagascar voor Amerikaanse tijdschriften. Sommige van deze reportages behoren tot het beste dat hij ooit schreef. De tekst Three Mediations on Death [die samen met deze review in vertaling verscheen in yang 2005 nr. 4 – red.] vormt de opmaat voor deze studie: drie overpeinzingen over de dood die de lezer door hun keiharde feitelijkheid naar de keel grijpen.
In 2005 verscheen Europe Central, waarvoor Vollmann verrassend de National Book Award ontving. Terwijl de wereld in de greep wordt gehouden door terreurdreigingen, brengt Vollmann – die toch wel een en ander weet over jihadstrijders en daar iets over te zeggen zou hebben – een boek over de Tweede Wereldoorlog uit, over nazi’s en stalinisten en over de Russische componist Dimitri Sjostakovitsj. Europe Central schetst in 37 losjes verbonden verhalen, variërend in lengte tussen de anderhalve pagina en 110 pagina’s, een geschiedenis van Centraal Europa voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog: van de opkomst van het nazisme en het stalinisme, via de strijd aan het Oostfront, tot en met de vorming van de DDR. De laatste datum die opduikt is 1975 – het jaar waarin Sjostakovitsj overlijdt.
Het boek is nadrukkelijk een Amerikaanse geschiedenis van Europa. Europa is voor Vollmann in feite even ver weg en exotisch als Madagascar of Thailand. De geschiedenis van Duitsland onder de nazi’s, en van de Sovjet-Unie onder Stalin is een geschiedenis die hij zich eigen heeft moeten maken middels het lezen van boeken, het bekijken van films en foto’s en bezoeken aan Dresden en Berlijn. In Europe Central wordt niet naar de eigen Europese roots gezocht, er wordt geen vergeten verleden opgegraven, er wordt niet ingezoomd op al die kleine verhalen die samen de geschiedenis van Europa vormen, nee, hier worden de bekende gebeurtenissen, zoals de Slag om Stalingrad, herverteld. Dat gebeurt chronologisch, waardoor je soms het gevoel hebt een verslag van een computerspel over de Tweede Wereldoorlog te lezen met als missie: red je mannen uit Stalingrad.
Hoe Vollmann de geschiedenis en zijn beeld van Europa creëert is te volgen in de ‘sources’. Zoals altijd legt Vollmann bloot hoe hij het materiaal verzamelde dat de basis vormt van zijn ‘voorstelling’. Vollmann beoefent geen zelfreflexief spel, en wil al evenmin een postmoderne historiografische kritiek uitoefenen. De auteur zet als het ware zijn poppen neer, verandert zijn stem, gebruikt zelfs de wij-vorm (het liefst als de verteller aan de foute kant staat), en tovert zijn lezers het verleden voor. De terzijdes zijn er om de lezer meer te betrekken bij de re-enactenment van het verleden:
In our memory, why not depict them with the scarlet cloaks and haloes of Russian icons, the forest darkness between their faces traced with capillaries of gold?
Een gerechtvaardigde kritiek op Europe Central zou kunnen zijn dat de personages niet echt tot leven komen omdat hun karakter niet complex genoeg is. Daar valt tegenin te brengen dat een dergelijke vorm van psychologie Vollmann gewoonweg niet interesseert. In Europe Central gaat het om morele kwesties. Vollmanns personages verkeren in problematische situaties waarin ze, met handen en voeten gebonden aan allerlei belangen, proberen te handelen. De vraag is: zijn ze trouw aan hun eigen principes, aan hun geweten, aan een gezworen eed, of aan het gegeven bevel? Welke keuze maken ze, geconfronteerd met twee kwaden?
In het midden van Europe Central bevinden zich twee elkaar spiegelende verhalen (‘Breakout’ en ‘The Last Field-Marshal’), waarin de hoofdpersonen, respectievelijk de Russische bevelhebber Vlasov en de Duitse veldmaarschalk Von Paulus, zich in een uitzichtloze positie bevinden. Vlasov gaf, bijna verslagen door de Duitse troepen, zijn mannen het bevel in kleine groepjes uit te breken, liep over naar de nazi’s en vocht daarna door aan Duitse kant om Rusland te bevrijden van het bolsjewistische juk. Von Paulus zien we in Stalingrad, hij denkt aan zijn vrouw, en wordt verteerd door het verlangen eindelijk tot veldmaarschalk te worden benoemd. Als dat eenmaal gebeurd is, wordt de situatie totaal uitzichtloos en geeft hij zich, tegen de wil van Hitler, over, om zo zijn overblijvende troepen te redden. Hij slijt zijn laatste levensjaren in de DDR als ambtenaar. Vollmann heeft een voorkeur voor dergelijke ‘foute’ figuren, en reconstrueert van binnenuit de ‘rationaliteit’ van hun beslissingen.
Vollmann wil zich voorstellen dat al die wereldverbeteraars, bevelhebbers en revolutionairen het beste met de wereld voor hebben, ondanks de talloze slachtoffers en de vernietigingen die het gevolg zijn van hun beslissingen. Het verhaal ‘Clean Hands’ bijvoorbeeld gaat over een man genaamd Kurt Gerstein die, om de verdwijning van zijn zus te onderzoeken, zich aanmeldde bij de SS. Hij saboteerde tijdens zijn dienstjaren leveringen Zyklon-B en probeerde de verhalen over de vernietigingskampen bekend te maken. In de wetenschap mede schuldig te zijn aan de vernietigingen meende hij toch schone handen te hebben gehouden. Zijn verhaal vond echter geen gehoor en hij werd na de oorlog als oorlogsmisdadiger geëxecuteerd. Stond Gerstein aan de goede kant, of behoort hij tot de schuldigen? Wegen zijn pogingen tot sabotage op tegen zijn medewerking aan de Holocaust? Zouden zijn ziel en geweten ‘schoner’ zijn geweest als hij de bevelen niet had opgevolgd en zichzelf had laten executeren? Was het grootheidswaanzin dat hij zichzelf uitverkoren waande om de waarheid van de vernietigingskampen kenbaar te maken? Wat Vollmann in ieder geval duidelijk maakt is dat er altijd hopeloze compromissen gesloten worden. Gerstein is een van zijn helden, juist omdat hij niet ontkomt aan de doem van de geschiedenis.
De centrale figuur van Europe Central is de Russische componist Dimitri Sjostakovitsj, net als Vollmann een ‘veelschrijver’. In een stuk of zeven, over Europe Central verspreide verhalen, wordt zijn leven naverteld. Het is vooral de ambigue verhouding van Sjostakovitsj tot het stalinisme en de Communistische Partij die Vollmann fascineert. Bij elke machtswisseling in de Sovjet- Unie wist Sjostakovitsj zich te handhaven. Hij bekende zich niet tot de Communistische Partij, maar evenmin tot het kamp van de dissidenten. Was hij een handige opportunist, of hanteerde hij een strategie die hem in staat stelde trouw te blijven aan zijn eigen artistieke ideaal? Als jong componist behoorde hij tot de nieuwe revolutionaire kunstenaars in de Sovjet-Unie. In tegenstelling tot vele anderen werd hij tijdens de Stalin-tijd niet opgepakt, ook al stond hij in contact met de verdachte, ‘bourgeois’ Anna Achmatova. Sjostakovitsj was geen lid van de Partij, maar leverde wel op verzoek menig stuk af voor de Sovjetpropagandafilms van Roman Karmen. Door een kat-en-muis spel te spelen wist hij aan de terreur te ontsnappen, door mee te werken, zonder zich met huid en haar aan het regime over te leveren. Maar als de terreur eenmaal voorbij is, wordt hij, tot afgrijzen van zijn vrienden, alsnog lid van de Partij.
Toch zijn het niet de hoofdstukken over Sjostakovitsj, Von Paulus, Vlasov en Gerstein die het meest bijblijven na lezing van Europe Central. Wat het boek uiteindelijk de moeite waard maakt, zijn de passages waarin Vollmann, als vanouds, door de geschiedenis zweeft en het verleden tot leven laat komen. Vollmann slaagt er bijvoorbeeld in sympathie op te wekken bij de lezer voor Hilde Benjamin, ‘The Red Guillotine’, na de oorlog grondlegster van het ‘democratische’ volksrechtssysteem van de DDR. In een ander hoofdstuk kruipt hij in de huid van een verklikker die verslag uitbrengt over het gaan en staan van Anna Achmatova. En hij toont de wereld vanuit het perspectief van een in Rusland krijgsgevangen genomen nazi die in zijn geweldsbeluste waanzin droomt dat hij zijn bewakers te grazen neemt en alsnog voor Duitsland overwint:
Shall I tell you how I’d won out? Under my tongue (the one place they didn’t search) I kept a splinter of the old Reichscrown, in other words a piece of the real cross.
In passages als deze grijpt Vollmann zijn lezer bij de keel omdat hij over het randje van de afgrond durft te kijken, en er soms daadwerkelijk overheen gaat.
1. Maar na een enthousiast betoog van Dirk van Weelden, serveert een onverstoorbare Zeeman hem af door Vollmann te verslijten voor een mislukte Borges.
2. Al zijn er ook lezers die juist in die herhaling een effectief stijlmiddel zien.
3. Gerald Howard, ‘Pynchon from A to V’, in Bookforum, Summer 2005.