Net iets meer dan tien jaar geleden stierf de dichter, theoreticus en yang-redacteur Jeroen Mettes. Zijn werk kenmerkte zich door, onder veel meer, belangstelling voor ritme, gemeenschap, hergebruik van gevonden taal, polyfonie. Vijf jaar na zijn overlijden werd zijn volledige poëzie voor het eerst gepubliceerd. In dat Occupy-jaar 2011 leek zijn werk een sleutel te bevatten voor een nieuw denken over poëzie en politiek, poëzie en gemeenschap. Zoals een motto van Octavio Paz bij N30 stelt: ‘De poëzie is de taal van de gemeenschap, welke die ook mag zijn.’ Het werk werd groots ontvangen en door tal van jonge dichters in het Nederlandse taalgebied aangehaald als inspiratiebron.
Nog eens vijf jaar later, na het mislukken van de Arabische lente, Occupy en Gezi en aan de vooravond van het presidentschap van Donald Trump, schreef gastdichter Çağlar Köseoğlu – die vanaf heden onze redactie komt versterken – in ons tijdschrift een ‘Brief over gemeenschap’ waarin hij de balans opmaakt van de daadwerkelijke politieke betekenis van dit dichterlijke denken. Hierin preciseert hij Paz, of misschien corrigeert hij hem zelfs: ‘De enige gemeenschap die het waard is om zo genoemd te worden, is de gemeenschap die nog niet bestaat.’ (Cursivering in het origineel.) Köseoğlu’s brief werpt vragen op. Werd het woord gemeenschap misschien te makkelijk in de mond genomen door dichters, om er een politiek programma mee aan te duiden dat weliswaar binnen literaire kringen betekenis had, maar dat je eigenlijk, na nog eens tien jaar ‘rechtse nachtmerrie’ (Mettes), ook wel gewoon een mislukking mag noemen? Erger, bestaat er onder het links-intellectuele publiek voor deze poëzie wel voldoende begrip voor het gevaar van ‘de mogelijke exclusiviteit van gemeenschap’?
Inderdaad lijkt er binnen de experimentele, politiek bewuste literatuur en kunst soms erg makkelijk een beroep te worden gedaan op de openheid van het opene, tevoorschijn getoverd uit de hoge hoed van deze of gene artistieke strategie of filosofische insteek. Een werk dat op een of andere manier ruimte biedt aan tal van stemmen en perspectieven, of dat een of andere ‘dissensus’ ten tonele voert, heet dan al snel democratisch of zelfs radicaal. Maar zijn openheid of geslotenheid van een tekst eigenlijk wel fundamenteel tegengestelde bepalingen, die het zonder nadere kwalificaties kunnen stellen? Kun je teksten indelen in (identitair) open of gesloten? Is ‘open <==> gesloten’ niet eerder een polariteit, die afhangt van hoe een tekst precies zijn gemeenschap en zijn polyfonie structureert? En dienen we niet ook rekening te houden met het perspectief waaraan een lezer deze constructie onderwerpt? Is er wel één soort openheid, één manier om de gemeenschap te schrijven die nog niet bestaat?
Natuurlijk niet. Maar de veelheid van gemeenschappen (die nog niet bestaan) moet wel handen en voeten krijgen. Dus ging nY op zoek naar pluriformiteit – niet van veelstemmigheid, maar van veelstemmigheden. We stuurden een uitnodiging de wijde, wijdopen wereld in:
nY maakt een nummer gewijd aan meerstemmigheid en gemeenschap. Het idee is dat poëtische vormen gemeenschappen kunnen oproepen. In elk gedicht spreken één of meer stemmen, en de poëtische vorm zegt iets over hoe deze stemmen zich tot elkaar verhouden. Gedichten zijn stemmenweefsels, die ons iets vertellen over wat een gemeenschap zou kunnen zijn. Maar hoeveel stemmen spreken er eigenlijk? Hoeveel zouden er moeten spreken? Zou een eenstemmig gedicht wel bestaan? En wat voor gemeenschap roept het gedicht op? Open, gesloten? Specifiek, onbepaald? Wie past erin? En is de ene meerstemmigheid dezelfde als de andere? We zouden je willen vragen om een bijdrage te leveren aan dit nummer. We zoeken gedichten of beschouwingen. Het zou één of meer gedichten kunnen zijn, met elk n stemmen (eenstemmige, tweestemmige, driestemmige, n-stemmige…). Gedichten die wij vervolgens kunnen lezen als sleutels voor een, of meer, gemeenschappen. Maar het zou ook een lezing van bestaand werk kunnen zijn, die de gemeenschap van stemmen in een tekst verkent. Hoeveel stemmen, wat voor grenzen doemen op? Of misschien een algemene beschouwing aan de hand van het thema. Hoe dan ook zijn we benieuwd naar je stem, je stemmen, ikken, jijen, hijs, zijs, en ons mogelijke wij!
Antwoorden bereikten ons vanuit vier werelddelen, dus dat ging alvast lekker. We kregen poëzie, collages, beschouwingen, stellingnames, verslagen en hybride teksten binnen. We ontvingen vertalingen, teksten van meertalige auteurs, teksten van auteurs die werken in een omgeving waarin hun moedertaal vreemd is, meertalige teksten; teksten die meerstemmigheid (of het gebrek daaraan) verkennen in politieke zin, of in lichamelijke zin, of in de ontmoeting tussen mens en dier, mens en omgeving, mens en mens. Schijnbaar open gemeenschappen blijken eenstemmiger dan gedacht; gesloten teksten worden opengewerkt; binnen een stem blijken er meerdere te horen.
Het dossier bevat veel nieuwe poëzie. Wij zijn trots het Nederlandstalige poëziedebuut te kunnen brengen van Nguyễn Thị Mai (na haar Engelstalige debuut op het webzine The Felt). het juiste aandeel ultraviolet is een pittige, beweeglijke, rijke reeks prozagedichten, een talig intense en politiek geladen verkenning van de wereld, van haar al of niet gerepresenteerde gemeenschappen en van de noodzaak van een barst erin. Rozalie Hirs schreef met de tijd nog niet lang genoeg gedacht een gedicht vol weerkaatsingen van stemmen tussen mens, natuur, tijd, doden en dromen, dat grenzen tussen categorieën lijkt te vervagen en in een soepele stroom tal van mogelijke lezingen laat samenvloeien.
In ‘Open mond’ van Hannah van Binsbergen, een mini-essay plus langer gedicht vol stem- en stemmingswisselingen, komt de eigen stem van buiten, en is dit buiten ook in het eigen lichaam te vinden. Ook hier communicatie tussen mens, dier en plant, maar niet zonder problemen – honden luisteren niet, rozen spreken ons niet toe en halmen schreeuwen onverdraaglijk. Jan Lauwereyns stuurde ons met de schaduw is er klaar voor een reeks die een voorproef vormt op een grote bundel in wording, ‘rond thema’s’ (aldus de dichter) ‘van abstractie, metafoor, terugkeer, context, replicatie, genetica, implantaten, overbruggingen,’ waarin het geheime leven van planten verdedigd wordt maar ook muzikale stemmen uit het oude Syrië en poëtische uit de Romantiek meezingen. alsof er ook een ander leven mogelijk is, het gedicht van Anne Becking, sluit het dossier af, met een minutieus omschreven binnendringen door de ander, op uitnodiging, in de eigen mond en keel, mogelijk even dreigend als teder – een uitnodiging tot het risico van samen groter worden, van ‘diepere deelname’.
Caroline Bergvall analyseert, aan de hand van een Franstalige uitdrukking, de katten, kikkers, en andere fricties en vervormingen in de keel zodra de eigen stem spreekt, in de eigen of in de taal van een nieuwe omgeving. Piet Joostens vertaalde haar korte prozatekst Kat in de keel uit haar bundel Meddle English. Een experiment met het laten stotteren van een gedicht in een vreemde taal liet de redactie uitvoeren door zes verschillende vertalers, die zich allen buigen over een bepaald ongemakkelijk prozagedicht van Christophe Tarkos, waarin deze de dichter een grootse nationale taak toebedeelt vergelijkbaar met die van de soldaat. In versies van Vicky Francken, Samuel Vriezen, Marc Kregting, Jan Lauwereyns, Sarah Posman en Alfred Schaffer dwaalt Tarkos’ bizarre parafrase van het nationalisme steeds verder af van het heilige verband tussen de Franse taal en het Franse grondgebied – van Nederland, België en West-Noord- Brabant, via Japan en Canadees Amerikaanse multinationals tot de onaanvaardbare droogte van de Zuid-Afrikaanse postkolonie. Alfred Schaffer stuurde ons bovendien een overdonderende collage waarin hij het thema van polyfonie en gemeenschap zo scherp en direct benadert als denkbaar – een introductie op de enorme rijkdom aan talen en poëtica’s in de poëzie van Zuid-Afrika, waarbij hij de enorme hoeveelheid stemmen laat clusteren rond dat zeer traumatische nationale thema, huidskleur.
Onvermijdelijk waart de geest van Jeroen Mettes door de bijdragen. Nguyễn’s reeks bevat een korte beschouwing over de giftige, witte taal die Mettes in zijn grote gedicht N30 laat hercirculeren. Van Obe Alkema ontvingen we ook een kritische kijk op dit recente referentiepunt van de Nederlandse experimentele poëzie, met speciale aandacht voor het heteronormatieve karakter ervan. Met een eenvoudige, zeer elegante ingreep transformeert hij de vaak repressieve seksualiteit van de tekst en opent deze voor een homo-erotische lezing, die de tekst op soms verrassende manier verrijkt. Xavier Roelens schreef een beschouwing in antwoord op tal van stemmen (en tijdschriftredacteuren) die hem aan het denken hebben gezet over het thema van de meerstemmigheid, waarbij hij zijn ervaringen toelicht met de poëzieworkshops die hij leidt, waarin hij deelnemers uitdaagt om tot collectieve gedichten te komen.
Dossiersamensteller Samuel Vriezen leidt het geheel in met tien variaties op geen begin, waarin hij vanuit muziek en muziekgeschiedenis vertrekt om te mediteren op de vraag hoe verborgen stemmen gehoord kunnen worden, en de rol daarin van resonantie en tijdsintervallen. Onze lezers zal zijn opgevallen dat polyfonie en meertaligheid onze gast van dit jaar, Veva Leye, niet vreemd zijn. Ook in jacq schrijven buitelen de registers en taalvormen over elkaar, maar nu gevat in het raamwerk van een duidelijk tweestemmige vorm, het ‘terugschrijven’ van (en hier ook aan) Jacq Vogelaar. Het wordt een gesprek tussen verschillende tijden en geschiedenissen van het schrijven. Waar Vogelaar droomt van een masjiene die zorgt dat alleen de taal spreekt en wat gezegd wordt levenloos achterblijft, spreekt Leye van overwoekeringen (ahum) en virussen die met geïnfecteerde reizigers het land binnenkomen. De masjiene produceert dus een voortgaand leven, en daarom is terugschrijven ook nodig, over de tijd heen, ook om – zo citeert Leye Vogelaar – je te verdedigen.
‘Ahmeds nadruk op het vinden van een stemong – een stem die het geweld aankondigt, een stem die het feministinsch zelf het leven in spreekt – roept ook de vraag hoe, wanneer, en onder welke voorwaarden de stem een collectief kan vormgeven.’ Het thema van het dossier wordt ook aangestipt in Irene van Oorschots bespreking van Sara Ahmeds Living a Feminist Life. De bespreking weegt de kracht en de grenzen van Ahmeds figuur van de feminist killjoy, de feminist die bereid is zich ongeliefd te maken door een stelselmatige weigering mee te doen aan vormen van het patriarchaat. Van Oorschot stelt hierbij vragen aan de nadrukkelijke metafysica van de (weer-)wil, die Ahmed veronderstelt en die haar programma ideologische kracht geeft, maar die ook het gevaar loopt andere, mogelijk meer (schijnbaar) buigzame, vormen van vrouwelijke, zelfs feministische, subjectiviteit te miskennen.
‘Een vriendelijke versie van de communistische partij in de jaren dertig: harde kern, maar zachte bolster,’ zo omschrijft Bhaskar Sunkara het door hem opgerichte Jacobin, het zeer succesvolle socialistische tijdschrift uit de Verenigde Staten. Jasper Schelstraete voerde voor nY een gesprek met hem, waarin, net als in Van Oorschots bespreking, de spanning tussen ideologische kern en praktische plooibaarheid een leidend thema is. Sunkara pleit voor het vasthouden aan drie principes die hij toeschrijft aan de vroege jaren van de Tweede Internationale, maar tegelijk voor een niet-dogmatische intellectuele benadering en een open blik, met als doel om links-progressieve intellectuelen binnen de socialistische invloedssfeer te halen. Een gedegen kritische kijk op de idealen, successen en vergissingen uit de geschiedenis van de eigen traditie is daarin wezenlijk. Immers, ‘met beide voeten in de mainstream worden we gewoon meegesleept door de maatschappij zoals die is, maar als we per se met beide voeten in de marge willen blijven staan, kunnen we de maatschappij niet veranderen.’
Is een plooibare benadering, die rekening houdt met de vele stemmen en inzichten, nodig om de eigen, oppositionele stem kracht te geven? En kan dat onophoudelijke werk de gemeenschap, die het waard is zo genoemd te worden, een kans bieden? nY stuurt met dit nummer een grote hoeveelheid stemmen en gemeenschappen op u af, bestaande en nog niet bestaande, en nodigt u uit om eraan toe te voegen.