Onlangs verschenen, op papier en digitaal:
Inhoudsopgave en bestelinformatie
Smelt als tienspagaat
Pubers die zich bewust worden van hun identiteit. Volwassenen die reflecteren op wat hun puberteit was. Wat is dat, volwassen zijn, puber zijn? Het klassieke bildungsverhaal is duidelijk: de protagonist kampt met desillusies over wat hij dacht wat mogelijk was, over wie hij dacht te zijn. Aan het einde vindt hij een plaats om de wereld te begrijpen en aan te kunnen. Less naive, but stronger.
Coming of age is een genre dat affectieve verwachtingen schept over de manier waarop ervaringen zich zullen ontwikkelen. We plaatsen ze in een scenario waarin die ambivalente ervaringen zullen leiden tot een succesvol of beter einde. Een vriendin die onverantwoord lang gefeest had, trof om 7.00 uur in de gang een collega die de vermoeidheid uit zijn ogen wreef. Hij en zijn vriendin hadden in haar puberdagboek gelezen, tot laat in de nacht. ‘Willem en ik hebben gekust; ik voel dat hij een belangrijk persoon in mijn leven wordt.’ De volgende dag: ‘Willem en ik zijn uit elkaar; ik denk niet dat ik al klaar ben voor een relatie.’ Nu niet, maar morgen, binnen enkele maanden of misschien volgend jaar wel. Tomorrow is another day.
De verwachting is ooit te zullen voldoen aan de heersende verwachtingen. Helaas betekent volwassenheid vaak conventionaliteit. Cultuurbreed wordt zij dan ook ingezet als een retorisch middel om de tegenstander tot de (eigen) orde te roepen. In de Griekse kwestie hoopte IMF-directeur Christine Lagarde dat ze binnenkort met ‘volwassenen’ rond de tafel kon gaan zitten. Auteurs van andersoortig proza moeten zich van hun puberale exclusiviteitswanen ontdoen willen ze ooit ware literatuur schrijven. Volwassen zijn appelleert aan verantwoordelijkheidszin, consensus en pragmatiek. Niet vasthouden aan verzetsmatig gedrag of dissensus, niet conflicten tot emotionele drama’s laten uitlopen. Get over it.
Een vriend zei me dat hij slechts kan luisteren naar de muziek van zijn jeugd wanneer hij vrolijk is. Alsof de uitgeschreeuwde sentimenten – ‘don’t ever compromise what you believe’, ‘we will not be the last’ – in andere omstandigheden heimwee zouden losmaken naar een verlangen dat niet te controleren valt. Het genre van de klassieke coming of age geeft ons dan wel een vorm om het ambivalente te stroomlijnen, maar heeft ons daarom nog niets geleerd over de complexe aard ervan.
In zijn ‘Mixtape (voor Hans)’ omschrijft en benadert Koen Sels, aanstoker van dit nummer, via zestien liedjes telkens dezelfde paradox: hoe echt te zijn in een wereld waarin de jeugdcultuur al lang niet meer onschuldig is (als ze dat ooit al was), hoe een identiteit uit te drukken via muziek van anderen en allerhande generische brands? Ook Tom Van Imschoot laat zich verleiden tot een geschiedenis van zijn eigen ‘onleesbaarheid’ door een uit zijn kindertijd herinnerd filmfragment waarin een puber tot tweemaal toe pijnlijk wordt afgewezen. In haar autobiografische schets ‘Vies meisje’ weegt onze voormalige Gast Maartje Smits af of ze de puberetiquette Als je een meisje bent (1971) nu op precies het juiste moment las, of op het foutst denkbare? In ‘Voorbij het figuur’ van David Nolens herinnert een volwassen man zich dan weer hoe hij als vijftienjarige tijdens een wiskunde-examen ‘aan een tafeltje wegdreef en een singulariteit werd’. Het gevolg is een even abstracte als ingrijpende openbaring.
Het vertaalde proza in dit nummer schetst eenzelfde complexe verhouding tot de pubertijd. ‘Of waren we nog kinderen toen?’, heet het in de proustiaanse openingsalinea’s bij de technodreunende Clemens Meyer. Zelfontplooiing, zelfontbolstering, zelfwording is het doel, maar wat is dat, een ‘zelf’? Puberen is zoeken naar zelfinvulling, maar ook het zien teloorgaan van alles wat ooit heilig leek, de spagaat tussen hogere idealen en de weg van alle vlees (ook al is het dan een kleine dood). Van de refractaire metalheads bij Dietmar Dath is het maar een kabouterstap naar het verraad van Cobain en de verlokkingen van ‘station Meitene’ bij Jānis Joņevs, naar de dreigende illusieloosheid in het schoolopstel van Andreas Mand ook. Terugkijken is terugschrijven – laat wat rest tomeloze energie zijn.
In het fragment uit de briefroman I Love Dick van Chris Kraus gaat de gelijknamige hoofdpersoon zo erg op in haar verliefdheid dat ze opnieuw in de ‘psychose van de adolescentie’ wordt gestort: ‘een vervormde almacht, een negatieve psychische kracht, alsof wat er in je hoofd gebeurt daadwerkelijk de wereld daarbuiten stuurt.’ Het hoofdstuk ‘Bettine en Bettines moeder’ uit Ann Cottens veelstemmige boek Florida-Räume bevat dan weer een fictief manuscript met gedichten die een pubermeisje en haar moeder naar de ‘auteur’ zouden hebben opgestuurd. Erik de Smedt vertaalde de introductie, waarin de twee worden voorgesteld, en ‘van elk’ een gedicht. De gedichten mengen beide Engels en Duits, en blijken ook affectief nauwe verwanten.
In ‘Groeipijnen’ bespreekt Cedric Van Dijck Richard Linklaters Boyhood, alom bejubeld als portret van het opgroeien. Met fragmentarische tijdsprongen omzeilt deze coming of age de ijkpunten van de puberteit, terwijl in de tijd die Linklater verbeeldt de jongen geleefd wordt. De vraag waarom dat op gejubel werd onthaald is moeilijker en dwingender dan de film zelf. Bieke Willem gaat in op het recente Chileense proza van de generatie die kind was tijdens de dictatuur. Deze auteurs beschouwen zich als ‘secundaire personages’: zij hebben maar een bijrol gespeeld in de geschiedenis van het land. Maar het kan ook omgekeerd: de revolutionaire ouders zijn de onschuldigen, terwijl zij als kinderen alles al hebben gezien en gehoord.
De twee volgende bijdragen zijn geen deel van het dossier, maar resoneren er mooi mee. Karel De Sadeleer mijmert in zijn prozadebuut weg bij een lezing van de technodreunende Meyer en waant zich weer in Berlijn waar hij een existentieel gesprek voert op de seksuele markt. Van Trisha Low komt een tekst die ze schreef voor een reeks over ‘gehaat worden’ op het blog van het San Francisco Museum of Modern Art. Directe aanleiding zijn de intense schandalen en debatten die de laatste maanden de experimentele poëzie in de VS hebben geteisterd. Die gaan in op het zeer problematische karakter die enkele performances van conceptuele dichters als Vanessa Place en Kenneth Goldsmith (een bekende van nY) hadden vanuit een rassenpolitiek perspectief. Zelf voortkomend uit de conceptuele poëzie gaat Low op zoek naar haar positie in het debat, en komt daarbij in de knoop met zowel haar literaire als haar familiale afstamming. Een pleidooi voor de erkenning van medeplichtigheid en context, hoe pijnlijk ook.
Buiten het dossier debuteert Tiemen Hiemstra als poëzie-essayist in een stuk over de laatste bundel van Marc Kregting, Onze Nietzsche. Cathechismen. Is het boek een triomf van non-conformisme, of een nederlaag tegen het daverende gebabbel? Ten slotte biedt Gastschrijver Kreek Daey Ouwens een blik op haar bundel met vertalingen en eigen werk in aanbouw, Ik ben een punt. Ze zette twee gedichten van Hans Arp om, en ging met die teksten in dialoog. Dat leverde gedichten, niet in, maar door de geest van Arp.
De beeldbijdrage is van Marie Angeletti. Zij benadert het fotografische beeld onder meer als een overvol oppervlak, dat men kan herlezen, hercombineren, manipuleren. In relatie tot het dossier maakte ze een bewerkte selectie van eerder gepubliceerd werk.