Onlangs verschenen, op papier en digitaal:
Inhoudsopgave en bestelinformatie
Dwalingen
Waar hebben we het eigenlijk over? En nu we er toch over bezig zijn, hoe zeggen we het? Terwijl de crisis in Europa door ijverige bezuinigingen wordt uitgediept, ziet men in Amerika tekenen van lichte verbetering en gooit men de overheid op slot. Wie zei ook al weer dat bedrijven ook maar gewoon mensen zijn? Zijn mensen dan andersom ook maar gewoon ondernemingen? Antwoorden durven we zo onderhand niet meer te geven, maar al schrijvend zoeken naar de consequenties van onze dwalingen gaat ons des te beter af.
Voor dwalende zielen zijn de consequenties altijd ingrijpend in de verhalen van de immer jeugdige C.C. Krijgelmans. Zo ook in ‘Gullegier’, waarin op een goede dag een zekere Aureel Cornuit het lacherscafé binnenstapt en verklaart dat hij inderdaad aanneemt dat alle bedrijven personen zijn, ‘maar alleszins ook het omgekeerde’. Goedgelovig en overtuigd van het eigen gelijk, zo hebben de hogere machten in Krijgelmans’ sadistische universum het graag. Voordat Cornuit er erg in heeft, is hij gereduceerd tot een decorstuk in de maatschappelijke satire van de meedogenloze Joseph Gullegier.
‘Vernietiging is politiek’, klinkt het ergens in ‘Meer’ van Sven Vitse. En dat is waar, maar geweld is een al te gemakkelijke uitweg uit de beklemmende impasse waar het hoofdpersonage van deze driedelige tekst zich in bevindt. ‘Meer’ is een nauwgezet geconstrueerd netwerk van motieven en beelden, waarin het existentiële en politieke verlangen samenkomen. De roep om verandering, de roep om ‘meer’, wordt almaar luider, maar veroorzaakt tegelijkertijd ook een onontkoombare uitputting: ‘Hij (…) weet dat de verstening in zijn kop en in zijn lijf zit, hoopt dat de strop rond de wagen de strop om zijn hals verbreekt. Troost van de dialectiek.’
In ‘Landloper’, de derde bijdrage van onze gast Koen Sels, volgen we stromen van gedachten die volgens het hoofdpersonage zelf eigenlijk al kunst zijn: ‘Dit is dus zijn werk: een reeks geïnternaliseerde toevallige gesprekken, immer verschuivende contexten, cirkels van gedachten en ideeën zonder auteur.’ Die gedachten en gesprekken zijn op hun beurt ook weer ontsproten aan de kunst, waardoor kunst en leven zodanig in elkaar grijpen dat de zelfbewuste stromen een bijna destructief effect hebben. Dat komt aan de oppervlakte wanneer het hoofdpersonage een ‘onomkeerbaar besluit’ neemt dat hem uit de loop van gedachten slingert.
Van een heel andere aard is de dwaalweg die de personages in Bernard Wesselings ‘Vereniging “Vrienden van het verleden”’ gaan. Denkt Leendert Arends zich op zijn vrije zondagmiddag lekker aan de jachtigheid van het bestaan te onttrekken door zich in een kostuum uit de napoleontische tijd te hijsen, wordt zijn historische vlucht alsnog doorbroken door de ondraaglijke vlakheid van het moderne bestaan.
Even louterend als vernietigend is het uitdagende, onwankelbare optimisme in Han van der Vegts lange gedicht ‘Bouwdoos’. ‘Welkom in de netwerkstad!’ roept hij in de eerste regel uit en vanaf dat punt wordt het alleen maar erger, of excuseer … beter.
Beter, zoals de Friedmans zich de wereld voorstelden en zoals die wereld aandeel voor aandeel wordt versjacherd in ‘hefboompatronen’ van Marwin Vos. ‘We streven bewust naar een groter verschil’, constateert zij in een van haar gedichten, om langzaam tot de conclusie te komen dat er haast geen weg terug meer is. Het vloeit immers allemaal voort ‘uit het beginakkoord’.
Rabiaat racisme kan echter helpen, zo blijkt uit ‘Zelfhaat siert Slurms’ van Nick J. Swarth. Het … nu ja, laten we zeggen dat het ontlast. Maar ook een abject personage als Slurms, die schijt heeft aan alles en iedereen, kan maar zoveel shit verdragen. Zelfhaat is uiteindelijk zijn lot. Er is dus nog hoop.
Hoop dreef de Britse officier Ian Hay bij het schrijven van zijn oorlogsroman The First Hundred Thousand (1915). Ook al viel het victoriaanse Engeland onder zijn ogen definitief uit elkaar en spatte de Oude Dame Europa bij dezelfde gelegenheid in miljoenen fragmenten uiteen, Hay bleef vertrouwen op de grootsheid van de Britse natie. Angstvallig probeert hij de moderniteit buiten te houden. Het zou toch immers niet zo zijn dat de wereld straks wordt geregeerd door Charlie Chaplin? Matthijs de Ridder vertaalde ‘Groter zelfs dan Charlie Chaplin’ in het kader van de reeks oorlogsteksten waarmee nY de weg naar de herdenking van de Eerste Wereldoorlog plaveit.
Ten slotte pikken we in dit nummer nog een andere traditie op. Als vervolg op #15, waarin we auteurs vroegen om zich teksten uit het open domein op eigenzinnige wijze toe te eigenen, daagden we experimenteel stripauteur Sébastien Conard uit om een bewerking te maken van een recent vogelvrij verklaarde tekst. Het resultaat is de fotostrip ‘Souvenirs d’échecs’ naar Schaaknovelle van Stefan Zweig. Aan de hand van verzamelde foto’s bouwt Conard zijn herinnering aan de novelle opnieuw op. De manipulatie en ordening van de foto’s vormen zowel een autonoom verhaal als een intertekstueel spel. Dat zorgt ervoor dat de betekenis van de fotostrip verandert naarmate je dieper in Zweigs Schaaknovelle duikt.
De beelden bij dit zoekende nummer zijn van Anne Daems. In ‘Periwinkelers’ struinen figuren rotsige kusten af, spiedend naar karakollen. Waar dat toe leiden zal?