nY #12 is verschenen

Zopas verschenen, op papier en digitaal:

 

Almanak, leugenzak!

De intro

Een stem kleppert, waait ons beurs: ‘Op 28 november 2011 spreekt Slavoj Žižek in Bozar een opgewonden menigte toe. Een Nederlandse vriendin vertelt me die avond een week eerder in Brussel een hele middag op zoek te zijn geweest naar de Occupiers: ze heeft ze niet kunnen vinden. In Amsterdam, meldt Facebook me, wordt diezelfde Occupiers vriendelijk gevraagd het kamperen stop te zetten. Dat zet kwaad bloed: als ze het kamperen noemen, hoe zouden ze dan begrijpen waar het hun om te doen is? Ondertussen klinkt indignado als het knallen van een Spaanse zweep. Žižek, zo meent de VRT ’s anderendaags aan de bevolking te moeten meedelen, staat toch vooral bekend als charlatan en clown. / In Berlijn tracht een Iranese taxichauffeur me ervan te overtuigen dat het communisme een kans verdient, omdat het die kans nooit werkelijk heeft gekregen. Om zijn woorden kracht bij te zetten, zet hij de meter af, en hij belooft me in plaats van naar het station onmiddellijk naar de luchthaven te brengen. De gedachte hem nu een halfuur lang mijn dankbaarheid te moeten betuigen, benauwt me. Ik heb er mijn mobieltje laten liggen, stelt hij me gerust, als hij mijn getroebleerde blik ziet. Hij loodst me meer dan goedgemutst door Berlijn. Als al het geld is uitgeteld, zijn er sterkere en ook economisch gezien misschien wel doeltreffender waarheden aan het werk. / Het enige wat klopt aan een krant, zei iemand onlangs, is de datum.’

Voor het geval ook uw geloof in Woord en $taat$be$tel wankelt, biedt nY tussen de knallende bedrijven door houvast in dit onzeker tijdsgewricht. Beeldend kunstenaars Simona Denicolai & Ivo Provoost ontwierpen voor de gelegenheid een almanak met boorgat, dus spijker deze editie met onbezwaard gemoed aan de muur. Deze crisiskalender wil een strijd-, maar vooral een tijdschrift zijn: ontlijf, ontman, ontwijf, ontvel ons, maak ons nYw!

De tijd verglijdt, en doet dat zelden op mensenmaat. ‘Net zoals het krediet lopen we / op onszelf vooruit’, schrijft Joshua Clover in zijn ‘Lentegeorgica’, hier vertaald door Els Moors en Piet Joostens, waarin beursbengels wel de klok, maar niet de klepel weten hangen. In tijden van crisis lijkt de wereld iets wat we in zijn geheel te lijf moeten gaan (dat blijkt ook uit het interview dat Sarah Posman met de dichter had in Californië), en toch benoemen we volgens Clover altijd slechts ‘de wispelturige beweging van de dingen / die onderweg zijn zichzelf / te verwezenlijken’. Dat kan alleen maar tot een impasse leiden.

Pol Hoste eindigt zijn ‘Kwadratuur e.a.’ dan ook met een ratelend staccato: ‘Sociale programma’s? Niets mee te maken. Instroom, vluchtelingen, verwaarloosde kinderen? Niets mee te maken. En deze meute zelf? Dansend aan de loketten, alcohol, terug naar de negentiende eeuw. Kan best zijn. Niets mee te maken.’ En poëtisch debutant Frank Keizer vergast ons in zijn programmatisch getitelde reeks ‘Dear world, fuck off, ik ga golfen’ op een ‘zelfverbranding in Echt / te midden van allesverzengende koudvuur’ (is het een braambos? is het een druivelaar? nee dat is het niet!), en eindigt donker: ‘Paranoia en dan de vraag: wie of wat / is van ons?’

Zien onze gasten zich genoodzaakt de totale immobiliteit van de wereld aan gruzielementen te schieten, net zozeer weten zij zich bezet gebied. Het lichaam is een onguur tikkende tijdbom die elk moment van binnenuit tot ontploffing kan worden gebracht. Arnoud Rigter, onze derde almanakdichter, adviseert wat te doen als het Beest eenmaal geruisloos bij u naar binnen is gegleden – ‘beantwoord duizeligheid niet / met corrigerende bewegingen’. En ook in ‘Kust van de binnenzee’, de laatste bijdrage van onze Gast Peter Smink [saluut!], borrelt het tijdens een existentiële zoektocht in Oran uit diepe putten. ‘Afgaan, hoe letterlijk.


Het slijm der aarde bedruipt tevens een prominente plaats in Hervé GuibertDe honden, hier vertaald door Vincent W.J. van Gerven Oei. Een whiplash van een verhaal is het, waarin de afwisseling van de macht tussen menshond en hondmens een spectaculair groteske oefening wordt, zwalpend tussen een perfect georganiseerd geperverteerd genot en een op voorhand gesmoord verlangen, die onverwachts pijnlijk poëtische helderheid brengen: ‘en op het enigszins moeizame moment van het klaarkomen was deze fijne en muskusachtige miezer als de verstuiving van een liefdevol woord’.

Meer woordgeweld vinden we ten slotte bij Nick J. Swarth, die als derde op rij (Fjodors Bessie even buiten beschouwing gelaten) in de hond alle slechte eigenschappen van een passief gemaakte mens ziet: ‘Trap bij de haard die hond eens weg’. Helaas ook hier lijkt het Beest al min of meer te zijn doorgeslikt: ‘Dit zijn beelden bij een crisis. We doen wat boodschappen, maar kunnen ons niet zetten tot ruigere activiteiten.’

Een beetje ruig slechts, maar wel scherp, zijn de analyses door Nico Carpentier en Leen De Bolle van twee filosofenfilms, over respectievelijk Edward Said en Gilles Deleuze. Zij sluiten daarmee de reeks af die in nY #9 opende. Maar eigenlijk was het ons daar dit keer in wezen niet om te doen. Het is immers crisis, weet u nog wel?

Bekijk de inhoudsopgave van nY #12. Bestel digitaal of op papier.