Nederlands

In gesprek? Voortdurend ben ik in gesprek. Dan ga ik na of alles goed geregeld is. Ook omdat zowat iedereen het er over eens is dat, wanneer we er niet zo heel veel van terecht brengen, we maar beter kunnen maken dat alles ten minste goed geregeld is.

Niet zonder resultaat, al die drukte. Zo hebben we bijvoorbeeld bereikt dat je op de vloer van het Noordstation te Brussel kunt neerzitten wanneer je niets anders meer hebt om op neer te zitten. Gaat het niet om het fundamentele recht van iedereen om neer te zitten op de Aarde en dus ook op de glanzende vloer van het Noordstation die zonder twijfel tot het aardoppervlak kan worden gerekend en deel uitmaakt van het Belgische grondgebied behorend tot de NMBS, een van de grootste grondeigenaars van het land?

Toen we met dit ambitieuze project zijn gestart bleek al gauw dat er een wettelijk kader nodig was om te bepalen in welke mate en onder welke omstandigheden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gebruik kon worden gemaakt van het universele recht om op de Aarde neer te zitten. Terecht vonden wij want wij willen alles goed geregeld hebben. Daarom probeerden wij dit belangrijke dossier ook voldoende juridisch onderbouwd te krijgen. Het heeft immers geen zin om steeds opnieuw te moeten beginnen. Een en ander nam enkele kalenderjaren in beslag maar we hadden het er graag voor over en bleven iedere dag elektronisch in verbinding met elkaar.

Op die manier kwam er nog binnen dezelfde legisatuur een goede regeling tot stand waar een ruime meerderheid van de betrokkenen zich kon in vinden. Het lijkt eenvoudig maar dat is het niet. De samenleving wijzigt zich sneller dan de evolutie van de mens. Nauwelijks was het neerzitten in het Noordstation goed geregeld of we ontvingen het bericht dat een jonge vrouw met een kind op de arm in de vertrekhal was neergestreken terwijl ze, in plaats van de trein te nemen, een colabekertje naar de voorbijgangers had uitgestoken en als versteend op de kille vloer was blijven zitten. Onder de indruk van zoveel universele symboliek die het beeld uitstraalde, hadden enkele treinreizigers zich wenend aan de voet van het kunstwerk neergeworpen en hadden haveloze kinderen uit de buurt er bloemenkransen neergelegd die op nationale monumenten in de omgeving lagen te verwelken. Een tenor die werkloos in de hoofdstad rondzwierf had een aria uit Rigoletto ten gehore gebracht, waarna de politie een dringend verzoek tot alle aanwezigen had gericht om op te krassen. Tegen de operazanger hadden ze gezegd dat iedereen gelijk was. ‘Het maakt niet uit dat u misschien wel kunt zingen,’ zeiden ze. ‘Iedereen is in iets goed.’ Dat is natuurlijk waar. Je gaat in een operagebouw op de scène staan en je zingt zoals je het operazangers hebt zien doen.

Omdat ‘opkrassen’ een moeilijk woord is, waarvan ook de etymologie niet altijd de verwachte resultaten oplevert, hadden de agenten de wapenstok laten spreken waarmee ze dezelfde gebaren hadden gemaakt als iemand die in een warenhuis de vloer aanveegt of tijdens een dansvoorstelling een politiek statement vertolkt. Een beweging die honden angst aanjaagt. We probeerden het de volgende dag zo goed mogelijk te regelen: de reactie van die honden, overdraagbare aandoeningen, geweigerde asielaanvragen, toiletpapier… Men moet ergens beginnen.

Uit wat we de laatste jaren hebben ondernomen is gebleken dat het meestal – ik zeg niet altijd – een taalprobleem is wanneer je op de wereld alles bent kwijtgeraakt en je tot ver voorbij iedere wanhoop in je diepste zelf op zoek moet naar wat je nog rest aan levenskracht. Buigend voor oorlogsgeweld en vervolging met boven je hoofd de zonnige dampkring waar luchtdruk, hagel, hitte en vrieskou elkaar bestrijden, probeer je het op endorfine vol te houden.

Het is verschrikkelijk. Maar ook deze ellende zullen we gauw goed geregeld krijgen. Met Nederlands bijvoorbeeld.