Menselijke geschiedenis is rijk aan ellendige gebeurtenissen. Veel van die ellende is echter vergankelijk, en valt daarom mogelijk in het niet bij de huidige klimatologische ontwrichting, die schade aan de leefwereld toebrengt die nog lange tijd zal doorwerken, en ten koste gaat van levenskansen en leefomstandigheden ver in de toekomst. De afgelopen paar jaar zijn we getuige geweest van een reeks zichtbare rampen die met aardopwarming samenhangen: grootschalige, langdurige bosbranden in Australië, Californië, Siberië en het Amazonegebied, overstromingen in een groot aantal Afrikaanse landen, Groot-Brittannië en verschillende delen van de VS, waardoor bijvoorbeeld boeren lang niet in staat waren om gewassen te planten. Tal van overstromingen deze laatste zomer brengen het besef thuis dat de crisis zich niet afspeelt in de toekomst, maar in de actualiteit. Andere processen van ecologische crisis voltrekken zich buiten zicht, maar wat er te zien is, is toch voor velen genoeg om de urgentie te erkennen.
Toch is er praktisch en politiek nog niet echt een fermentatie te zien van energieke aanpassingen om klimaat- en ecologische ontwrichting tegen te gaan, maar eerder een klimaat waarin weerstand zich vermenigvuldigt en stilstand op bestuurlijke niveaus domineert, terwijl de rest afwacht. De wereld zoals we die kennen is diep vervlochten met de bedrijfstakken en praktijken die de crisis van de leefwereld een eigen momentum geven: niet alleen fossiel brandstofverbruik dat op diep infrastructureel niveau in economische activiteit ingebouwd is, maar ook ontbossing en extractieve/industriële landbouw zijn drijvende krachten erachter. De omvorming of het uitfaseren van dat alles levert in de eerste plaats stranded assets op – ofwel kapitaalvernietiging – en slechts weinigen (tenminste op bestuursniveau) staan te springen om die aanzet te geven.
Veel antwoorden die er op de klimaatcrisis geformuleerd worden, vallen stelselmatig binnen de marges van de maatschappij zoals die is: met ceteris paribus (‘al het overige blijft gelijk’) als aanname en uitgangspunt moet aardopwarming tegengegaan worden; behoud van het bestaande blijkt vaak de impliciete norm waaraan oplossingen afgemeten worden. In uiterste vorm: een oplossing die niet tegelijkertijd een business model biedt, is geen oplossing. Dus zoeken we de oplossingen binnen het kleine perk van het denkbare, of doen we datgene waar de geldende belangen mee te rijmen zijn – al bevinden de echt grondige oplossingen zich misschien overwegend búíten dat plot, in het vooralsnog ondenkbare.
Dat dezelfde fundamentele behoudzucht ook geldt voor een verduurzamingsinitiatief dat als heel progressief te boek staat – de motie voor een Green New Deal van het Amerikaanse Congreslid Alexandria Ocasio-Cortez – is een van de scherpe politieke claims in het boek A People’s Green New Deal van agrarisch socioloog Max Ajl. Ajl is verbonden aan het Tunesische Observatorium voor Voedselsoevereiniteit, en sinds kort in Nederland werkzaam als postdoctoraal onderzoeker aan de Universiteit van Wageningen. Met het boek schetst hij een richting voor een Green New Deal waarin landbouw centraal staat. Daarbij tekent hij het contrast uit met de inhoud van verschillende behoudzuchtige projecten voor verduurzaming en deals die in het Westen ontspringen, om te benadrukken dat bij de verschillende denkbare Green New Deals de eigenlijke vraag is: welk maatschappelijk perspectief bepaalt de route, en welk soort mondiale verhoudingen worden er precies verduurzaamd of nieuw tot stand gebracht? Zijn eigen schets vormt een poging om het gebied van het ondenkbare te verkennen, waarbij een Green New Deal niet alleen een politiek plan voor economische verduurzaming is, maar ook mondiaal en maatschappelijk een bevrijdende inhoud heeft.
Verduurzamen we de status quo?
Het eerste deel van zijn boek gebruikt Ajl voor het beschrijven en bekritiseren van uiteenlopende ruling class-initiatieven om eerst en vooral het kapitalisme toekomstbestendig te maken. Die behoudzucht uit zich bijvoorbeeld in een gerichtheid op sociale controle, bevolkings- en grenspolitiek, het beprijzen en verhandelbaar maken van ‘natuurlijk kapitaal’, het mobiliseren van publieke middelen om zekerheid te verschaffen aan particuliere investeerders, of het klimaatbestendig maken van militaire organisaties. De energietransitie biedt in potentie genoeg gelegenheid om winst te maken, maar is tegelijk een stap in het donker, omdat alles omgeven is met grote politieke en maatschappelijke onzekerheden. Die onzekerheden worden vanzelfsprekend niet minder naarmate klimaatontwrichting wereldwijd meer tastbare impact krijgt, in de vorm van extreem weer en bevolkingen wier bestaansmiddelen gedestabiliseerd worden. Omwille van een stabiel investeringsklimaat, politieke stabiliteit en overige randvoorwaarden voor stabiele winsteconomie, zou (in zo’n versie van de toekomst) een Green New Deal dus ook een behoorlijk andere inhoud kunnen krijgen dan een ecosocialistische sociale transformatie. Het voorstel voor een Green New Deal van Ocasio-Cortez en Ed Markey is volgens Ajl dan misschien progressief verpakt en knap in de markt gezet om populistisch enthousiasme te oogsten, maar conformeert zich, als je sec naar de inhoud van de tekst kijkt, aan dezelfde prioriteiten, of bevat weinig dat daarmee breekt.
Dat het idee van een Green New Deal op aanzienlijke populariteit kan rekenen, komt misschien met name door de aanname of politieke hoop dat ecologisch herstel en het afwenden van de ergste klimaatontwrichting gepaard kunnen gaan met sociaal-economisch herstel. De vorm daarvan varieert. In de motie van Ocasio-Cortez neemt dat sociale karakter de vorm aan van een baangarantie, solide arbeidsvoorwaarden bij zinnig werk, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van duurzame energiecapaciteit, het isoleren van woningen en ecologisch repareerwerk. Eenzelfde soort uitzicht wordt geschetst in populaire boeken over de Green New Deal zoals A Planet to Win van Alyssa Battistoni, Kate Aronoff, Daniel Aldana Cohen en Thea Riofrancos. Je zou dit de sociaaldemocratische inhoud van het Green New Deal-idee kunnen noemen. Bij Ajl is datzelfde idee van een sociale en ecologische renaissance in een andere vorm ook aanwezig, maar het gaat in zijn boek juist gepaard met een scherpe kritiek op de sociaaldemocratische aannames en de strategische gevolgtrekkingen daaruit.
In een recent interview over zijn boek1 zei Ajl het volgende over de Congressionele Green New Deal-motie: ‘Als je daar een geïnformeerd debat over wil voeren, en als je wil dat dat debat gaat over een permanente sociale transformatie in de richting van een socialistische ecologische beschaving, dan hebben we nog wel wat meer werk te verzetten om te zorgen dat het gesprek ook gaat over het feitelijke voorstel dat er ligt en welke aanpassingen er nodig zijn als we echt een betere wereld willen voor mensen in de VS en in andere delen van de wereld.’
Historische klimaatschuld en ongelijke ruil
Zoals Ajl in de opening van zijn boek uitlegt, is de analyse in A People’s Green New Deal geworteld in de wereldsysteemtheorie, een sociaalwetenschappelijke benadering die draait om de historische, sociale en economische relaties tussen kern en periferie. Anders dan aanduidingen als ‘ontwikkeld’ en ‘ontwikkelend’ duiden de termen kern en periferie aan dat de situaties in landen in elk van die categorieën niet los van elkaar staan, maar juist met elkaar vervlochten zijn. De huidige mondiale economie is gebaseerd op een economisch en ecologisch ongelijke ruil, op relaties van asymmetrische waardeoverdracht tussen periferie en kern, evenals tussen arbeid en kapitaal. Ongeacht de vraag of er sprake is van formele onafhankelijkheid, zijn dat relaties van oorspronkelijk koloniale aard en van primitieve accumulatie, die voortgezet worden in het heden. Ajl gebruikt de woorden kern, rijke of imperialistische staten door elkaar heen, maar hij maakt ook duidelijk dat een schone scheiding tussen kern en periferie niet bestaat: ook in de kern zijn er interne periferieën aan te wijzen en vice versa. Waardeketens die een logistiek verloop hebben van winning dan wel teelt van materiaal, verwerking/productie, consumptie, toe-eigening van winst en betaling van lonen, strekken zich uit over grenzen en zijn dus vaak transnationaal van aard, maar reproduceren tegelijkertijd de grote mondiale contrasten tussen Noord en Zuid en de machtsverschillen binnen landen, bijvoorbeeld doordat winst/vermogen overwegend naar het Noorden of naar hoofdsteden vloeit en vluchtige looninkomens in periferieën zelfs voor hetzelfde soort werk structureel lager zijn, en nog tal van zulke patronen. Wereldsysteemtheorie bekijkt kortom de hele wereld als één enkele klassenmaatschappij, maar poetst de contrasten niet weg, en kijkt hoe die structuren zowel betwist worden door sociale bewegingen als gereproduceerd worden door een systeemlogica die vaak met geweld in stand gehouden wordt. De periferie en semiperiferie zijn vaak impliciet inbegrepen in de politiek van de rijkste landen en economische centra, doorgaans als leverancier van goedkope arbeid, materialen, grond en als ecologische sacrifice zones of anderszins ondergeschikte positie.
Vanuit dit oogpunt kijkt Ajl ook naar de Green New Deal-voorstellen die in noordelijke staten uitgewerkt worden: ongelijke ruil die het fundament vormt voor een mondiale politieke economie is niet stante pede verdampt zodra er ergens een beleidsprogramma van start gaat om de nationale economie vrij te maken van fossiele brandstoffen. Integendeel, die blijven in stand, zeker als de energietransitie ook een kapitalistisch pad volgt, zeggenschap in het mondiale Zuiden tenietdoet en verduurzaming van kapitalisme beoogt. Dan zal die waarschijnlijk eerder mondiaal een wedren ontketenen om schaarse ‘hulpbronnen’ (zoals de inmiddels bekende rits van indium, neodymium, lithium en kobalt, chemische elementen die in zonnecellen, windmolens en accu’s gebruikt worden), met alle daarbij te verwachten ecologische, sociaal-politieke gevolgen. Anders gezegd: hoe sociaal de binnenlandse sociaaldemocratische deal ook is, ze zal onvermijdelijk ook in andere landen een sociale, ecologische en economische weerslag hebben. Het is denkbaar dat wat binnenlands oogt als ecosocialisme, buiten de landsgrenzen precies een omgekeerde afdruk achterlaat en eerder neokoloniaal aandoet.
Zo’n uitkomst is voor het mondiale Zuiden platweg onacceptabel, en een ander soort ecologische transformatie is niet alleen nodig, maar ook mogelijk, aldus Ajl. Terwijl sommige Green New Deal-voorstanders liever over de inherente conflicten van verduurzamingsscenario’s heen pleisteren of aannemen dat het goed komt, maken deze conflicten in A People’s Green New Deal juist deel uit van het strategische perspectief, dat fundamenteel draait om zeggenschap, en om vormen van ecologische transformatie die daarbij passen. Links in het mondiale Noorden zou volgens Ajl dan ook praktisch of ideologisch geen steun moeten geven aan een deal die geen ruimte biedt om de soevereiniteit en maatschappelijke zeggenschap in het mondiale Zuiden te respecteren. En bij een mondiale Green New Deal die ontstaat in alliantie met sociale bewegingen in het Zuiden, liggen er ook in het Noorden andersoortige transformaties voor de hand.
Een punt dat Ajl ook maakte in het bovengenoemde interview, is dat er betere uitgangspunten zijn voor een klimaatlinks dat naar een transformatieve Green New Deal streeft: namelijk, of in het bijzonder, de Cochabamba People’s Accords, die de uitkomsten vormen van een internationale bijeenkomst van sociale bewegingen gehouden in de Boliviaanse stad Cochabamba in april 2010 (‘The World People’s Conference on Climate Change and the Rights of Mother Earth’). Het was de regering van Bolivia onder leiding van Evo Morales die de conferentie organiseerde, een indicatie van de manier waarop Morales en de MAS (Movimiento Al Socialismo) een sleutelrol gespeeld hebben in de ecologische en sociale politiek van de afgelopen tien jaar, en ook op het vlak van de klimaatcrisis op het internationale toneel geldingskracht gegeven hebben aan de perspectieven en eisen van het mondiale Zuiden. De Cochabamba People’s Agreement2 is een stellingname van sociale bewegingen, een uiting over de historische betekenis van de klimaatcrisis, en een insteek voor het gevecht voor een solidaire klimaatpolitiek. De kern van de eis die erin gearticuleerd wordt, draait om het begrip ‘klimaatschuld’, opgevat als onderdeel van een grotere koloniale schuld. Met het in klimaatbewegingen breed overgenomen begrip klimaatschuld eisen bewoners van het mondiale Zuiden (maar ook arme mensen elders) herstel op, bijvoorbeeld in de vorm van middelen om zich te beschermen tegen klimaatverandering waar zijzelf een verwaarloosbare bijdrage aan geleverd hebben, overdracht van technologie, en het wegstrepen van internationale schulden.
Ajl zegt daarover:
Het is niet alsof er een gebrek aan werkelijk transformatieve eisen zijn, maar wel worden er transformatieve eisen onderdrukt en weggemoffeld. De Cochabamba People’s Accords zijn een uiterst transformatief document, een prachtig, state of the art, ideologisch scherpzinnig, humaan en responsief document. Volgens mij zou iedereen die interesse heeft in klimaatverandering als eerste die teksten moeten lezen. Daarna zou ik het tof vinden als ze ook nog mijn eigen boek lezen, maar lees dat vooral eerst, want dat is een eis die neerkomt op een just transition voor het hele wereldsysteem. Maar wat ik me afvraag: waarom nemen we niet dát als ons gedeelde ijkpunt, in plaats van wat Ocasio-Cortez naar voren brengt?
Een concrete eis die in de resoluties van Cochabamba is vastgelegd, is die van zes procent jaarlijkse herstelbetalingen van de rijkste landen (de facto: OESO-landen) aan landen van het mondiale Zuiden. Daarover zeggen ze (in de parafrase van Ajl): ‘sommigen zullen misschien claimen dat een dergelijke schaal van overdracht niet mogelijk is, maar dit is het bedrag dat deze landen vaak jaarlijks besteden aan hun militaire middelen, dus moeten we daaruit opmaken dat klimaatschuld minder belangrijk is dan militaire uitgaven?’ Dat is ook een boodschap, en een uitgestoken hand, zegt Ajl, aan de werkende klasse in het Noorden, om te zeggen: aan jullie de vraag wat de mooiere optie is. ‘In wat voor maatschappij willen jullie leven, waar geven jullie de voorkeur aan om te doen met jullie productieve middelen, wil je liever leven in een maatschappij waar wij goed kunnen leven en jullie zelf goed kunnen leven, of wil je liever een leger?’
Agro-ecologie als kern voor de Green New Deal
In de ecologische transformatie die Ajl, onder de noemer van ‘een Green New Deal van onderaf’, schetst, staat een grondige verschuiving naar agro-ecologie centraal. Dat gaat niet slechts om biologische landbouw zoals we die kennen. Ajl maakt koppelingen tussen agro-ecologie, de autonomie van de werkende klasse, werktijdverkorting en de omvorming van werk, en dekoloniale perspectieven als ‘Land Back’ – de historische omkering van koloniale onteigening en geprivatiseerd grondbezit. De People’s Green New Deal waar hij voor pleit begint niet met de aanname dat de verduurzaming van de hele bestaande economie überhaupt een noodzakelijk iets is. Alledaagse behoeften zijn het beginpunt, niet kapitalistische accumulatie:
De soort-specifieke dingen die mensen nodig hebben, die ons plezier geven en die in voldoende kwantiteit en zo-goed-mogelijke kwaliteit beschikbaar moeten zijn, zijn onderdak, voedsel, medische zorg, en de industrie of manufactuur die nodig is om over die zaken te kunnen beschikken.
Er is een overschot aan economische activiteit die vooral de reproductie van het kapitalisme zelf dient. Maar landbouw centraal stellen bij ecologische transitie, benadrukt Ajl, ‘is geen pleidooi om terug te keren naar een pre-industriële beschaving’.
Ecologisch herstel gaat samen met zinvol werk en productie voor concrete behoeften. Niet minder belangrijk is dat agro-ecologische productie van voedsel, vezels en bouwmaterialen daarnaast, zoals Ajl toelicht en illustreert, van alle denkbare aanpassingen van onze economische activiteit, de grootst mogelijke bijdrage kan leveren aan het vastleggen van atmosferische CO2, en daarmee aan klimatologische stabilisering. Niet voor niets komen de meest effectieve vormen van carbon drawdown neer op bodemherstel, bijvoorbeeld in de vorm van het herstel van graslanden met vaste, diepwortelende grassoorten, of het herstel van wetlands (die op veel plaatsen ter wereld afgegraven worden), die het grootste aanhoudende vermogen hebben om koolstof vast te blijven leggen. Ajl benadrukt dat mens en natuur niet van elkaar gescheiden hoeven te zijn om ecologisch gunstige resultaten te behalen en voor mensen bruikbare opbrengst op te leveren:
Voorafgaand aan de koloniale verovering waren grote delen van de VS in gebruik als forest-garden, een voedselbos. Door middel van het gecontroleerd afbranden van stukken land, runs van bizons, aanleg van terrassen, aardwerken en teelt bevond het hele continent zich ergens op een graduele schaal tussen wat eerder opgevat werd als jagen/verzamelen en gevestigde landbouw. Er was geen sprake van ‘ongerepte natuur’, wildernis, of onbewoond gebied. Mensen leefden in de natuur die ze actief omvormden.
Voor agro-ecologie is geen algemeen recept (behalve het minimaliseren van kunstmest, pesticides, en het maximaliseren en benutten van ecologische verbanden), omdat het altijd gaat om het vervlechten van bestaande ecologie met mogelijkheden voor nutsgebruik en voedselteelt. Ajl pleit niet voor kleinschaligheid of traditionalisme, maar voor een maatschappijbrede verschuiving naar agro-ecologie, zowel in de stad als op het platteland, gepaard aan het uitfaseren van fossiele brandstoffen, waar de hele landbouwsector momenteel (via kunstmest, machinerie, en productie voor exportmarkten op afstand) grondig mee vervlochten is.
A People’s Green New Deal is, in de huidige politieke context rond de klimaatcrisis, een sterke interventie: sterk materieel gegrond, sterk politiek beargumenteerd, schetsmatig maar desondanks bijzonder concreet. Het is geen blauwdruk maar bevat desondanks veel inzichten over de richtingen waarin die oplossingen te vinden zullen zijn – de sleutel daartoe zijn in de eerste plaats sociaalpolitieke keuzes. Het boek werpt zo licht op wat er nog onuitgevochten is, en welke mogelijke solidaire routes uit de huidige impasse leiden.
De People’s Green New Deal waar Ajl voor pleit, is iets heel anders dan een eindeloze vermenigvuldiging van zonnepanelen en windmolens of het vervangen van miljoenen benzineauto’s door eenzelfde aantal elektrische exemplaren. Juist het verminderen van ons energieverbruik levert andere maatschappelijke mogelijkheden op. En juist het omvormen van landbouw, stelt hij, vormt in potentie het samenbindende element voor een ‘centrifugaal gepland ecosocialisme’.
Tegelijk ligt de waarde van Ajls perspectief minder in egalitair, ecosocialistisch radicalisme als zodanig, dan dat hij dat plaatst in het verlengde van concrete omstandigheden, activiteiten van bestaande organisaties, actuele sociaal-politieke processen, bewegingen en de maatschappelijke eisen die ze articuleren. Ajl stipt een gevoelig punt aan, namelijk dat we het in het mondiale Noorden ontwend zijn om na te denken over maatschappijen in het mondiale Zuiden als plekken van zelfbeschikking en streven naar verandering; te vaak is de impliciete aanname dat macht, oplossingen en zeggenschap ongehinderd uitstralen vanuit het centrum naar de periferie. We plaatsen ‘verandering daar’ en ‘verandering hier’ in afgescheiden mentale compartimenten. Zeker in de klimaatcrisis is het van belang om precies het omgekeerde te doen, en te zien welke voorstellen ons gedaan worden van buiten onze eigen context, als we er aandacht voor hebben.