introductie nY45

Vorig jaar ontstond bij nY het idee om een nummer te maken over hiphop. Of eigenlijk: we wilden een nummer samenstellen waarin poëzie, essays en hiphop op een poreuze manier naast elkaar zouden bestaan. Hiphop is voor sommigen van ons altijd al in de ether: hoorbaar, tastbaar en voelbaar. Vaak gonst hiphop op de achtergrond als een stuwende, vormgevende kracht, zoals Fred Moten stelt in het openingsessay van dit nummer. Aan de andere kant: er zijn waarschijnlijk weinig dingen met minder street credibility dan een papieren literair tijdschrift. In plaats van hiphop zogenaamd te valoriseren vanuit de Literatuur, beoogde dit nummer om als nY nieuwe institutionele verbindingen aan te gaan, interactie tussen genres te creëren en uitwisseling tussen overlappende gemeenschappen te realiseren. Dat is slechts deels gelukt. De beat haperde soms. We liepen tegen de grenzen van ons eigen netwerk, medium en werkwijze aan. Dit daagde ons uit om ook buiten onze (wellicht te) vertrouwde, academisch-literaire hoek te kijken. nY ziet dit nummer als het begin van een experiment: als een eerste poging om de ruimte die we als literair tijdschrift hebben, breder open te stellen.

 

In Zouhair Hammana’s vertaling van ‘Verstrengeling en virtuositeit’, een hoofdstuk uit Black and Blur, denkt Fred Moten door hiphop aan de hand van Kamasi Washingtons album The Epic (2015), en legt het vermogen van hiphop bloot om het onderscheid tussen bewogen worden en het verlangen te bewegen uit te wissen. 

 

Aafje de Roest neemt als vertrekpunt de bewondering van dichter en hiphopliefhebber Jeroen Mettes voor de Amerikaanse rapper Papoose. De Roest denkt Mettes’ theses over Papoose, straatgeloofwaardigheid, representatie en ritme door om te verkennen of de flow in hiphop de mogelijkheid biedt tot verzet en ingrijpen in de wereld.

 

Douglas Kearney draagt bij met twee performatieve gedichten waarin het orale, ritmische en visuele met elkaar wedijveren rondom zwarte geschiedenissen, stemmen en expressie.

 

Laurens Ham ondeerzoekt de rol van de nederhop zoals die vorm kreeg in de jaren negentig, en laat zien dat we deze naast een instrument voor antiracisme en progressieve verandering misschien ook moeten beschouwen als een voertuig voor rechts-conservatief denken. Hiphop en gabber zijn allebei producten van dezelfde politieke sfeer, aldus Ham, waarin vrijheid om je eigen verlangens te vormen en te volgen, (zelf)destructie en een fundamentele middelvinger naar de autoriteiten voorop staan. 

 

In het gedicht ‘Laten we het veld ingaan’ van Sayonara Stutgard verhouden een ‘ik’ en een ‘jij’ zich tot elkaar op een ogenschijnlijk speelse en door (teken)films gemedieerde manier. Er zijn glimprollen voor rappers Biggie en Lil’Kim.

 

In zijn essay over MF Doom analyseert Julian Kloeg de performatieve waarde van een onstage personage, en wat dit personage bijdraagt aan de mythologisering (of, in het geval van Doom, demonisering) van een muzikaal oeuvre.

 

Persis Bekkering leest in de depressieve lyrics en minimale producties van sad rap een uitdrukking van een collectieve melancholie, in reactie op de permanente crisis van het kapitalisme. Hoewel de rappers zich lijken af te keren van de wereld, ziet zij hoe deze melancholie wel degelijk als politieke emotie begrepen kan worden. 

 

Artun Alaska Arasli schreef een gedicht (vertaald door Joachim Robbrecht) waarin hij het gevoel uit zijn jeugd wilde recreëren, toen hij intensief naar hiphop luisterde zonder de Engelse lyrics te begrijpen. Door annotaties van genius.com van de belangrijkste songs uit zijn jeugd te verwerken en te verknippen met het gedicht Tennis Court Oath van John Ashbery, ontstaat een razende tekst waarin slechts de schijn van betekenis wordt gewekt.

 

Bram Ieven documenteert en beschouwt de geschiedenis van de politieke uitspraken en acties van rapper en producer Kanye West en legt zo een alternatief traject af door de VS van Bush, Obama en Trump.

 

Asha Karami’s gedicht ‘tijd in crescendo’ is geïnspireerd op de Amerikaanse experimentele hiphopgroep Death Grips en lijkt heen en weer te gaan tussen extase, leed en verdoving waarin het lichaam de bron voor iets collectiefs wordt. ‘uit de benzoroes swoosh naar beweging / elixir gietend gorgelend ziek van verrukking / zelfs vlammend vermolmen missen vloek om toe te behoren’.

 

Thomas Heerma van Voss onderzoekt de bombastische, pseudomanische zelfpresentatie van rapper Kool Keith, en omschrijft hoe hij vroeger, als aspirant-rapper, door Keith geïnspireerd werd. In dit persoonlijke essay blikt hij terug op zijn fascinatie voor Keith en gaat hij na in hoeverre zijn hedendaagse schrijfpraktijk door het werk van de rapper is beïnvloed.

 

Kristina Kay Robinson brengt, aan de hand van de tracks van Sade’s album Love Deluxe, New Orleans in kaart als verwoeste geliefde. Ze weerspiegelt de meerstemmigheid ervan; een grond waarop bounce, seks, leven en de dood naast en door elkaar bestaan.

 

Het oude Egypte duikt steeds vaker op in teksten van hedendaagse hiphopartiesten, stelt Daniel Soliman. Deze muziek en andere kunstuitingen met verwijzingen naar Egypte zijn onterecht lang onderbelicht geweest. In zijn essay laat Soliman echter zien dat het verhaal achter Verdi’s Aida net zo rijk en intrigerend is als dat van Ray Fuego’s ‘Gouwe Ankh Posse’.

 

Met het essay ‘Knowledge Reigns Supreme’ biedt Pepijn de Groot een genealogie van hiphop als cultureel gedachtegoed. Beginnend bij de oorsprong van hiphop in de New Yorkse Bronx van de jaren zeventig, neemt De Groot ons mee naar de hedendaagse hiphopscene en bespreekt hij hoe deze laatste zich verhoudt tot de filosofie van hiphopgrondleggers Universal Zulu Nation.

 

Op basis van ‘WAP’, het veelbesproken rapduet van Cardi B en Megan Thee Stallion, analyseert Kim Dankoor de twee kampen van het hedendaagse hiphopfeminisme: dat van de respectabiliteitspolitiek, en van de plezierpolitiek. Zij pleit hierbij voor een grijs gebied, waarin ruimte wordt gemaakt voor een intersectionele visie op vrouwelijke hiphopartiesten. Door zowel ratchet als kritisch te zijn, schrijft Dankoor, ‘f*cken hiphopfeministen met het grijze’.

 

De coda van het dossier wordt gevormd door het gedicht ‘IEDEREEN DOET MAAR WAT, TAKE 2’ van niemand minder dan Nederlandse hiphoplegende Sticks.