Intro nY 52: seksnegativiteit

‘Seksnegativiteit’: het thema van dit nummer is geen antiseks-pamflet, en evenmin een kritiek op de optimistische seksuele bevrijdingsbeweging in feministische en queer kringen die zich ‘sekspositief’ noemt. Seksnegativiteit is geen keuze voor of tegen seks. De negativiteit van seks, stellen wij, wijst op een splitsing in het subject zelf, voorafgaand aan de maatschappelijke strijdvelden in de samenleving. We zijn als mens niet compleet, soeverein of stabiel. Er bestaat geen coherent ‘ik’ dat meester is in eigen huis, of kan worden. Seks maakt het fundamentele gebrek in onszelf zichtbaar, maar lost het nooit op. Seks bevrijdt niet – en bevat toch potentieel voor verandering.

Seksualiteit is al eeuwen een klankbord voor veranderende politieke opdelingen en ideologieën. De onbeteugelbare chaos die wordt ontketend door begeerte proberen we te institutionaliseren in het huwelijk en de wet, te vangen in academisch discours, te domesticeren in monogamie, en gecontroleerd te bevrijden in de queer safe space. Zoals de liberale democratie en haar instellingen de chaos van de onberekenbare massa bedwingen juist door te belijden dat het belang van de massa vooropstaat, beteugelen we onze angst voor seks waar we zeggen die te willen bevrijden.[1] 

Die fundamentele paradox wordt echter amper erkend. De debatten rond seksuele politiek worden sinds decennia gekenmerkt door een tweedeling: pessimisme of optimisme. Waar in de jaren zeventig antiseksfeministen, zoals Andrea Dworkin, pleitten voor ‘radicale onthouding’ en een verbod op pornografie en erotica, stelden de proseksfeministen seksueel genot en lichamelijkheid juist voorop als verzet tegen patriarchale onderdrukking van vrouwelijk seksualiteit.            In de academische discipline van de queer theory wordt deze tweedeling net anders geformuleerd: aan de ene kant verschijnt queer seksualiteit als utopisch toekomstbeeld, gericht op herstel van een gebroken, ongelijke samenleving. Daar tegenover staat de stroming van queer negativiteit (met Leo Bersani en Lee Edelman als aanvoerders), die stelt dat seksualiteit identiteit ondermijnt, en daarmee ook het idee dat (vrouwelijke of queer) seksualiteit ontdekt en geaffirmeerd kan worden. 

Kan dit antagonisme ooit opgelost worden, of wijzen deze debatten misschien juist op een fundamentele tegenstelling die zelf constitutief is voor seksualiteit? Jacques Lacan suggereerde met zijn bekende uitspraak ‘Er is geen seksuele relatie’ iets dergelijks, namelijk dat seks exemplarisch is voor een onoplosbaar antagonisme in de sociale orde. Seks is het antagonisme. Door seks kan er nooit iets gerepareerd worden, we zullen nooit kunnen samensmelten of een ooit verloren heelheid terugveroveren; er blijft een structureel gebrek, een ontwrichting bestaan.

Die wetenschap is het ‘ondraaglijke’ aan seks dat Lauren Berlant en Lee Edelman signaleren in de titel van hun essay Sex, or the Unbearable (Durham & London: Duke University Press, 2014). Het ondraaglijke (of ‘negatieve’) van seks hoeft echter geen existentieel noodlot of eindeloze kwelling te betekenen, maar bezit ook een revolutionair potentieel. Seks is een ontmoeting met het andere, met dat wat ons uit balans brengt. De negativiteit die in seks tot uitdrukking komt is een kracht die elke fantasie van het subject als soeverein, rationeel en coherent uiteen doet spatten. Die ervaring verpletterd te worden maakt een nieuwe energie vrij, beargumenteren Berlant en Edelman, die nodig is voor maatschappelijke verandering.

Met dit themanummer wil nY seksualiteit tegen het licht houden. Door seksnegativiteit als probleem van (zelf)kennis en esthetische ervaring te onderzoeken, proberen we voorbij te gaan aan het sterke norm/antinorm-paradigma waar queer als politieke beweging en theoretische discipline op leunt, of de verdeling tussen feministische voor- en tegenstanders van seks, die in onze ogen weinig productief is.

Geïnspireerd door recente ontwikkelingen in queer en trans theory, het academisch discours in de traditie van de psychoanalyticus Jacques Lacan, en black studies, presenteert en lanceert nY met dit nummer het begrip ‘seksnegativiteit’, dat wijst op het destabiliserend, desoriënterend potentieel van seksualiteit, zonder er een nieuwe, gedroomde status quo tegenover te stellen. Seks is die desoriëntatie, stellen we in navolging van Alenka Zupanćić, die in dit nummer aan het woord komt. Maar dat is niet iets om somber over te zijn. Integendeel: misschien kan verlangen, en niet in eerste instantie identiteit, de basis vormen van solidariteit en emancipatie

Dit doen we met dank aan en onder leiding van gasthoofdredacteur Tessel Veneboer, die samen met nY-redacteur Persis Bekkering, universitair docent cultural analysis Marija Cetinić en kunstenaar Stefa Govaart sinds 2021 een onderzoekscollectief vormt rond seksnegativiteit. Dit traject heeft tot op heden geleid tot het organiseren van seminars aan de Universiteit van Amsterdam, een panel op een academische conferentie in Chicago, en enkele publieke leesgroepen in kunstgaleries. Deze nY is onze eerste publicatie, en een eerste, wellicht hier en daar nog onvoldragen, poging het Angelsaksische discours te presenteren aan en te vertalen voor een Nederlandstalig publiek. Daarbij hebben we dichters en denkers gevraagd vanuit hun eigen praktijk een antwoord te bieden op onze vragen.

Als groep schreven wij een korte tekst om antwoord te geven op de vraag die ons het meest gesteld wordt: wat is seksnegativiteit? We vonden het passend dat individueel auteurschap in de beantwoording van die vraag is opgeschort; collectief schrijven is een van de mogelijke uitingsvormen van de negativiteit die wij willen (her)waarderen en mobiliseren. Ook hechten wij aan een zekere mate van opaciteit in de taal; het bewust oproepen van zoiets als ‘taalnegativiteit’ is een van onze strategieën om het destabiliserend effect van seks (dat voorbij seksualiteit gaat en in onze ogen ook het spreken behelst) te ensceneren.

Daarnaast presenteren wij in dit nummer een interview met een van de denkers die ons begrippenapparaat heeft bepaald, de al genoemde Sloveense filosoof Alenka Zupanćić, auteur van What IS Sex?, wier werk vertrekt vanuit het gedachtegoed van Lacan. Zij laat helder zien wat er politiek op het spel staat in de filosofische, psychoanalytische benadering van seks.

We zijn erg gelukkig om nieuwe gedichten van Alara Adilow te kunnen publiceren. Alara, wier debuutbundel dit jaar is bekroond met de C. Buddingh’-prijs, is inmiddels een geliefd auteur van nY. Haar werk verkent volgens ons met een zinderende intensiteit een spectrum aan onuitsprekelijke verlangens, en geeft woorden aan de gewelddadigheid en destructie van de (seksuele) ontmoeting, die evengoed verlangd kan worden als moet worden aangeklaagd.

Jadon Adams’ bijdrage ‘Blackness in the Sexual: the Breakdown of Language, Sex and Difference’ is vertaald door Samuel Vriezen. Adams probeert hierin ‘blackness’ te denken in verhouding tot seksueel verschil, niet als een van de vele mogelijke scheidslijnen en identiteiten als sekse, ras, gender, enzovoort, maar als fundamenteel probleem, als crisis voor seksueel verschil als zodanig.

In zijn essay ‘Seksleven’ vraagt Obe Alkema zich af hoe de bekenteniscultuur rond seksualiteit autobiografische genres bepaalt. Door in zijn eigen persoonlijke geschiedenis te duiken probeert hij te onderzoeken hoe een ‘seksautobiografie’ eruit zou kunnen zien, die niet alleen bestaat in geleefde ervaringen maar ook in het lezen over seks. In ‘Seksleven’ onderzoekt hijde conventies en impliciete normativiteit die ook de hedendaagse traditie van de queer seksautobiografie kenmerkt – in het kielzog van auteurs als Paul B. Preciado, Robert Glück en Maggie Nelson. Kan schaamte ook een hoofdrol spelen, in plaats van sekspositiviteit?

Van Stefa Govaart publiceren we het gedicht ‘Lam’, dat door hen zelf vertaald is uit het Engels. ‘Lam’, getiteld ’69 Plumage’ in het origineel, is een poëticale verkenning van seksnegativiteit. Ellipsen en afbreking zijn geen belemmering voor een ik dat wil spreken, maar haar voorwaarde. De beeldtaal is doordrenkt van de logica van monetaire transactie, die onlosmakelijk verbonden is met verlangen. Stefa roept daarmee vragen op over de constitutieve rol van kapitaal in de (des)organisatie van seks.

Lars Meijer schrijft over de Amerikaanse schrijver en kunstenaar David Wojnarowicz, die tijdens de piek van de aidscrisis schreef over zijn eigen (homo)seksualiteit, over cruising in de postindustriële ruïnes van Amerikaanse steden, het verlangen te verdwijnen in seksuele ontmoetingen, voortgedreven en opgejaagd door een door de aidsepidemie opflakkerende doodsdrift. De seksuele ontmoeting biedt Wojnarowicz de mogelijkheid voor een geweldloos verdwijnen uit zichzelf, niet om daarmee op te gaan in een gemeenschap of collectief, maar uit een verlangen naar zelfopheffing. Meijer onderzoekt of dat verdwijnen niettemin gelezen kan worden als een uiting van Wojnarowicz’ politiek activisme.

Lars’ essay plaatsen we naast een Nederlandse vertaling (door Esha Guy Hadjadj) van een andere avant-gardistische homoseksuele auteur, de Franse Guillaume Dustan. Waar Wojnarowicz de verlaten urbane ruimte afstruint, beschreef Dustan in 1996 zijn eigen huis als de geprivilegieerde plek voor seksuele transgressie. Veelvuldig gebruikmakend van de nevenschikking, brengt hij de precisie en zorg in beeld die zijn seksuele levensstijl vereist, zoals zijn grote collectie aan speeltjes en accessoires. Dustan kan niet eenvoudigweg gelezen worden als een sekspositief auteur die via seksuele vrijheid op zoek is naar identitaire emancipatie. Ook binnen zijn gemeenschap heersen er codes en regeert er een zekere normativiteit. Discipline en controle staan op gespannen voet met vrijheid en genot, en precies in die spanning zien wij een productieve tegenstelling die aansluit bij wat wij met seksnegativiteit voor ogen hebben.

Het themadossier wordt afgesloten met poëzie van Nora Fulton, dichter en onderzoeker, die in haar PhD filosofie, poëzie en trans theory bij elkaar brengt in een onderzoek naar de mogelijkheid voor het kunnen denken van radicale verandering. Nora gaf aan dat ze haar gedicht ‘In the Left’ (uit het Engels vertaald door eddie azulay, als ‘Aan de linkerkant’) voor zich wil laten spreken, en niet vooraf wil framen ten aanzien van de thematiek van dit nummer als geheel.  Om toch enige houvast te geven, schreef Nora: ‘“In the Left” is het laatste gedicht van een bundel waar ik de afgelopen twee jaar aan heb gewerkt, getiteld Cuckoo’s Low Reel. Hoewel de bundel verschillende onderwerpen beslaat – het metrum en de compositiemethoden van volksmuziek in de Schotse en Canadese maritieme traditie, de dagboekvorm, het gelegenheidsgedicht (gedichten die geschreven worden bij herdenkingen en de inwijding van ruimtes en objecten, van schepen tot straten) en de ode (vooral aan vrienden) – is “In the Left” vooral een reflectie op het aflopen van de tijd waarin het mogelijk was om dit boek te schrijven. De Oostenrijker in het gedicht is een personage in de roman The Resurrection of Maltravers van Alexander Lernet-Holenia, een aristocraat die duizelig het einde van de wereld anticipeert. “In the Left” werd geschreven op de ochtend na een sneeuwstorm.’

Buiten het dossier publiceren we twee bijdragen die werden geschreven als onderdeel van de aanmelding voor Parijsresidentie van Vlaams-Nederlands huis deBuren. Kandidaten kregen de opdracht om voor hun aanmelding een korte tekst van maximaal 300 woorden te schrijven rond het thema online-offline. We visten de veelbelovende teksten van Sahra Mohamed en Ka(a)te Dejonckheere uit de stapel.

Gastschrijver Mathijs Tratsaert gaat ten slotte, in het eerste deel van een tweedelig essay, de verhouding tussen literatuur en generatieve taalmodellen te lijf. Voorbij de paniek of de jubeltoon van de journalistiek gaat hij op zoek naar een nieuw kritisch perspectief om de mogelijke creatieve rol van de modellen grondig te politiseren. Ontwerper en onderzoeker Amandine David levert bij deze tekst beeldend werk, puttend uit haar eigen onderzoek naar de historische verbondenheid tussen de geschiedenis van het weefgetouw en die van de informatietechnologie.

 

[1] Dit is de these van Tim Dean en Oliver Davis in Hatred of Sex (Nebraska: Nebraska Press, 2022), naar analogie van Jacques Rancières analyse in La haine de la démocratie (Paris: La Fabrique, 2005) over de angst voor de massa van onze institutionele democratieën.