‘Hoe te doen?’ verscheen als ‘Comment faire?’ in Tiqqun 2, 2001. De tekst was oorspronkelijk geschreven voor publicatie in Italië in het voorjaar van 2001. De tekst in Contributions à la guerre en cours (La Fabrique, 2009, 171-194) verschilt op enkele punten van die uit Tiqqun 2, vooral wat regelafbreking en cursivering betreft. Deze vertaling volgt de oorspronkelijke tekst. Er is voor gekozen om ‘Comment faire?’ te vertalen met het wat ongangbare ‘Hoe te doen?’, eerder dan ‘Hoe te handelen?’, omdat ‘handelen’ te zeer deel uitmaakt van het traditionele, doelgerichte activisme waartegen Tiqqun zicht juist verzet: ‘doen’ veronderstelt een verregaande integratie van leven en politiek.
*
Don’t know what I want but I know how to get it.
Sex Pistols, Anarchy in the UK
I.
Twintig jaar. Twintig jaar van contrarevolutie. Van preventieve contrarevolutie.
In Italië.
En elders.
Twintig jaar een slaap omgeven door tralies, bevolkt door bewakers. Een slaap van de lichamen, opgelegd door de avondklok.
Twintig jaar. Het verleden verloopt niet. Omdat de oorlog doorgaat. Zich vertakt. Zich uitstrekt. In een wereldwijde vervlechting van lokale dispositieven. In een ongekend kalibreren van de subjectiviteiten. In een nieuwe oppervlakkige vrede.
Een gewapende vrede
gemaakt om het woeden van een onmerkbare burgeroorlog te verhullen.
Twintig jaar geleden, de jaren van
punk, de beweging van 77, het domein van de Autonomie,
de Stadsindianen en de diffuse guerrilla.
Ineens verscheen,
alsof zij afkomstig was uit een of ander ondergronds gebied van de beschaving,
een complete tegenwereld van subjectiviteiten
die niet langer wilden consumeren, die niet langer wilden produceren,
die zelfs niet langer subjectiviteiten wilden zijn.
De revolutie was moleculair, de contrarevolutie niet minder.
MEN bracht, eerst aanvallend,
en vervolgens blijvend,
een complexe machine in stelling om te neutraliseren wat intensiteit draagt. Een machine om alles wat zou kunnen ontploffen te demonteren.
Alle risicogevallen,
de ongehoorzame lichamen,
het autonome menselijke verband.
Waarop twintig jaar van dwaasheid volgden, van platheid, van afzondering en verlatenheid.
Hoe te doen?
Zich oprichten. Het hoofd oprichten. Uit vrije keuze of uit noodzaak.
Voortaan maakt dat niet veel meer uit. Elkaar in de ogen kijken en elkaar zeggen dat men opnieuw begint. Dat iedereen het weet, zo snel mogelijk. Men begint opnieuw.
Gedaan met het passieve verzet, de innerlijke ballingschap, het conflict door onttrekking, het overleven. Men begint opnieuw. Twintig jaar lang heeft men het kunnen aanzien. Men heeft het begrepen. De democratie voor iedereen, de ‘strijd tegen het terrorisme’, de bloedbaden van Staatswege, de kapitalistische herstructurering en haar Titanenwerk van sociale zuivering, door selectie,
door precarisering,
door normalisering,
door ‘modernisering’
Men heeft gezien, men heeft begrepen. De methoden en de doeleinden. Het lot dat MEN voor ons weglegt. Dat wat MEN ons onthoudt. De uitzonderingstoestand. De wetten die de politie, het bestuur, de rechterlijke macht boven de wet plaatsen. De juridisering, de psychiatrie, de medicalisering van alles wat buiten het kader valt. Van alles wat vlucht.
Men heeft gezien. Men heeft begrepen. De methoden en de doeleinden.
Wanneer de macht haar eigen legitimiteit vastlegt in real time,
wanneer haar geweld preventief wordt
en wanneer haar recht een ‘recht van inmenging’ is,
dan is het zinloos gelijk te hebben. Gelijk te hebben tegen haar.
Je moet sterker zijn, of sluwer. Daarom
ook
begint men opnieuw.
Opnieuw beginnen is nooit iets opnieuw beginnen. Noch de boel oppakken daar waar men hem had achtergelaten. Dat wat men opnieuw begint, is altijd iets anders. Is altijd ongehoord. Want het is niet het verleden dat ons aanspoort, maar juist dat wat er
niet
uit is voortgekomen.
En omdat het dan evengoed wijzelf zijn die opnieuw beginnen.
Opnieuw beginnen wil zeggen: de opschorting verlaten. De verbinding tussen onze wording herstellen.
Opnieuw,
vertrekken,
van waar we zijn,
nu.
Bijvoorbeeld, er zijn kunstjes
die MEN ons niet meer zal flikken.
Het kunstje van ‘de samenleving’. Om te veranderen. Om te vernietigen.
Om te verbeteren.
Het kunstje van het sociale pact. Dat sommigen zouden verbreken terwijl de anderen kunnen veinzen het te ‘herstellen’.
Die kunstjes, die flikt MEN ons niet langer,
Je moet wel een militant lid zijn van de planetaire kleinburgerij,
een waar burger
om niet te zien dat zij niet meer bestaat,
de samenleving. Dat zij is geïmplodeerd. Dat zij niet meer is dan een excuus voor de terreur van hen die zeggen haar te re/presenteren.
Zij die afwezig is.
Alles wat sociaal is, is ons vreemd geworden.
Wij beschouwen ons als absoluut verlost van iedere
sociale
verplichting, van ieder voorrecht, van ieder lidmaatschap.
‘De samenleving’,
dat is de naam die het Onherstelbare vaak heeft gekregen
van hen die er ook
het Onaanvaardbare van wilden maken.
Wie zich niet laat overtuigen door dit bedrog zal
afstand moeten nemen.
Een lichte verschuiving
teweegbrengen
ten opzichte van de gemeenschappelijke logica
van het Empire en van haar bestrijding,
die van de mobilisatie,
ten opzichte van hun gedeelde tijdelijkheid,
die van de urgentie.
Opnieuw beginnen wil zeggen: die tussenruimte bewonen. Het aanvaarden van de kapitalistische schizofrenie in de zin van een groeiend vermogen tot desubjectivering.
Deserteren, maar de wapens behouden.
Onzichtbaar vluchten.
Opnieuw beginnen wil zeggen: zich voegen bij de sociale afscheiding, de ondoorzichtigheid, overgaan
tot demobilisatie,
door vandaag van een of ander imperiaal netwerk van productie- consumptie de levens- en strijdmiddelen afhandig te maken om het,
op het juiste ogenblik,
te gronde te richten.
We hebben het over een nieuwe oorlog,
over een nieuwe partizanenoorlog. Zonder front of uniform, zonder leger of eindstrijd.
Een oorlog waarvan de haarden zich verspreiden buiten de handelsstromen, hoewel zij hierop geënt zijn.
We hebben het over een oorlog in alle stilte. Die de tijd heeft.
Over een stellingoorlog.
Die woedt daar waar wij zijn.
Uit naam van niemand.
Uit naam van ons bestaan zelf,
dat geen naam heeft.
Die lichte verschuiving teweegbrengen.
Niet langer bang zijn voor je tijd.
‘Niet bang zijn voor je tijd is een kwestie van ruimte.’
In het kraakpand. In de orgie. In het oproer. In de bezette trein of het bezette dorp. Te midden van onbekenden op zoek naar een onvindbare free party. Ervaar ik die lichte verschuiving. Ervaar ik
mijn desubjectivering. Ik word
een willekeurige singulariteit. Een spel sluipt binnen tussen mijn aanwezigheid en het hele apparaat van eigenschappen die me doorgaans worden opgeplakt.
In de ogen van een wezen dat, tegenwoordig als ik ben, me wil achten voor wat ik ben, proef ik de teleurstelling, zijn teleurstelling me zo gemeenschappelijk te zien worden, zo volkomen toegankelijk. In de gebaren van een ander blijkt een onverwachte medeplichtigheid.
Alles wat mij als subject afzondert, als lichaam dat voorzien is van een openbare configuratie van kenmerken, voel ik wegsmelten. De lichamen worden rafelig aan hun rand. Aan hun rand onderscheiden zij zich niet. Buurt na buurt verwoest het willekeurige de gelijkwaardigheid. En ik slaag in een nieuwe naaktheid,
een oneigenlijke naaktheid, als in liefde gehuld.
Ontsnapt men ooit alleen uit de gevangenis van het Ik?
In het kraakpand. In de orgie. In het oproer. In de bezette trein of het bezette dorp. Vinden wij elkaar terug.
Vinden wij elkaar terug
als willekeurige singulariteiten. Dat wil zeggen
niet op basis van een gemeenschappelijk toebehoren,
maar op basis van een gemeenschappelijke tegenwoordigheid.
Dat is juist
onze behoefte aan communisme.
De behoefte aan nachtelijke ruimtes,
waar we elkaar opnieuw kunnen vinden
voorbij
onze predicaten.
Voorbij de tirannie van de herkenning. Die de her/kenning oplegt als uiteindelijke afstand tussen de lichamen. Als onontkoombare scheiding. Alles wat MEN – de verloofde, het gezin, het milieu, de onderneming, de Staat, de mening – in mij herkent, is dat waarmee MEN me denkt vast te houden.
Door de voortdurende herinnering aan wat ik ben, aan mijn eigenschappen, zou MEN mij het liefst willen afzonderen van iedere situatie, zou Men het liefst onder iedere omstandigheid een trouw aan mijzelf afdwingen die een
trouw is aan mijn predicaten.
MEN verwacht van mij dat ik me als een man gedraag, als werknemer, als werkloze, als moeder, als militant of als filosoof.
MEN wil tussen de grenstekens van een identiteit de onvoorspelbare loop van mijn wording bevatten.
MEN wil me bekeren tot de religie van een samenhang
die men voor mij gekozen heeft.
Hoe meer ik herkend ben, hoe meer mijn gebaren geboeid worden,
geboeid van binnenuit. Zie hoe ik gevangen zit in de uiterst nauwe mazen
van de nieuwe macht. In de ontastbare valstrikken van de nieuwe politie:
DE IMPERIALE POLITIE VAN DE EIGENSCHAPPEN.
Er bestaat een heel netwerk van dispositieven waarin ik mij laat glijden
om ‘te integreren’, en die in mij deze eigenschappen inlijven.
Een heel systeem van registratie, van identificatie en wederzijds verklikken.
Een heel wijdlopige instructie tot afwezigheid.
Een heel controleapparaat voor onze gedragingen/gedachten, dat het panoptisme op het oog heeft, de privatisering van de zichtbaarheid, de atomisering.
En waarin ik me verzet.
Ik moet anoniem worden. Om aanwezig te zijn.
Hoe anoniemer ik ben, hoe meer ik aanwezig ben.
Ik heb grijze zones nodig
om toegang te hebben tot het Gemeenschappelijke.
Om me niet langer te herkennen in mijn naam. Om in mijn naam nog
slechts de stem te horen die hem aanroept.
Om het hoe van de zijnsvormen te laten bestaan, niet wat zij zijn, maar hoe zij zijn wat zij zijn. Hun levensvorm.
Ik heb ondoorzichtige zones nodig waarin de kenmerken,
zelfs al zijn zij misdadig, zelfs al zijn zij geniaal,
de lichamen niet langer van elkaar scheiden.
Willekeurig worden. Een willekeurige singulariteit worden, is niet zomaar gegeven.
Altijd mogelijk, maar nooit gegeven.
Er bestaat een politiek van de willekeurige singulariteit.
Die eruit bestaat aan het Empire
de voorwaarden en de middelen te onttrekken,
hoe tijdelijk ook,
om zich als zodanig te beproeven.
Dit is een politiek, want ze veronderstelt een vermogen tot confrontatie, en omdat een nieuw menselijk verband
met haar overeenstemt.
Politiek van de willekeurige singulariteit: die ruimten vrijmaken waarin geen enkele daad meer toe te schrijven is aan enig gegeven lichaam.
Waar de lichamen de aanleg voor het gebaar opnieuw vinden dat de kundige rangschikking van de metropolitaanse dispositieven – computers,
auto’s, scholen, camera’s, mobiele telefoons, sportzalen, ziekenhuizen, televisies, bioscopen etc. – hun ontnomen had.
Door hen te herkennen.
Door hen te verlammen.
Door hen in cirkels te laten rondtollen.
Door het hoofd te laten bestaan los van het lichaam.
Politiek van de willekeurige singulariteit.
Willekeurig-worden is revolutionairder dan om het even welk willekeurig-zijn.
Ruimtes bevrijden bevrijdt ons honderd keer meer dan om het even welke ‘vrije ruimte’.
Meer nog dan van macht te bewerkstelligen, geniet ik van het in omloop brengen van mijn vermogen.
De politiek van de willekeurige singulariteit berust op het offensief. In de omstandigheden, de ogenblikken en de plekken waaruit de omstandigheden, de ogenblikken en de plekken
zullen worden losgerukt
van een dergelijke anonimiteit,
van een tijdelijk oponthoud in een staat van eenvoud,
de gelegenheid hebben om aan al onze vormen de pure afstemming op de tegenwoordigheid te onttrekken,
de gelegenheid om, eindelijk,
hier te zijn.
II
HOE TE DOEN? Niet Wat te doen? Hoe te doen? De vraag van de middelen.
Niet die van doeleinden, van doelstellingen,
van wat te doen staat, strategisch gesproken, absoluut bezien.
Die van wat men kan doen, tactisch gesproken, ter plekke,
en van het verkrijgen van dit vermogen.
Hoe te doen? Hoe te deserteren? Hoe verloopt dit? Hoe mijn wonden en het communisme te verenigen? Hoe oorlog te blijven voeren zonder de tederheid te verliezen?
De vraag is technisch. Niet zozeer een probleem. Problemen zijn rendabel.
Zij voeden de deskundigen.
Een kwestie.
Van techniek. Die wordt weerspiegeld in de vraag van de overbrengingstechnieken van deze technieken.
Hoe te doen? De uitkomst is altijd in tegenspraak met het doel. Omdat een doel stellen nog altijd een middel is, een ander middel.
Wat te doen? Babeuf, Tsjernysjevski, Lenin. De klassieke viriliteit eist een pijnstiller, een luchtspiegeling, iets. Een middel om nog even niet zichzelf te hoeven kennen. Als tegenwoordigheid. Als levensvorm. Als een wezen dat in de gelegenheid is, begiftigd met neigingen.
Met vastberaden neigingen.
Wat te doen? Het voluntarisme als ultieme nihilisme. Als het nihilisme dat eigen is aan de klassieke viriliteit.
Wat te doen? Het antwoord is eenvoudig: zich eens te meer onderwerpen aan de logica van de mobilisatie, aan de tijdelijkheid van de urgentie. Onder voorwendsel van rebellie. Doelen, woorden voorhouden. Hun vervulling nastreven. De vervulling van de woorden. Al wachtende, het bestaan tot later uitstellen. Zichzelf tussen haakjes plaatsen. Intrek nemen in de uitzondering van het zelf. Buiten de tijd. Die verloopt. Die niet verloopt. Die stilstaat.
Tot … Tot het volgende. Doel.
Wat te doen? Anders gezegd: het is zinloos te leven. Alles wat u niet beleefd hebt, zal de Geschiedenis u geven.
Wat te doen? Dat is de zelfverloochening die zich projecteert op de wereld. Als verloochening van de wereld.
Hoe te doen? De vraag van het hoe. Niet van wat een wezen, een gebaar, een ding is, maar van hoe het is wat het is. Van hoe zijn predicaten op hem betrekking hebben.
En hij op hen.
Laten zijn. De opening laten bestaan tussen het subject en zijn predicaten. De afgrond van de aanwezigheid. Een mens is niet ‘een mens’. ‘Schimmel’ is niet ‘paard’.
De vraag van het hoe. De aandacht voor het hoe. De aandacht voor de wijze waarop een vrouw een vrouw en geen vrouw
is – er zijn dispositieven nodig om van een wezen van de vrouwelijke sekse
‘een vrouw’ te maken, of van een mens met een zwarte huid ‘een Zwarte’.
De aandacht voor het ethische verschil. Voor het ethische element. Voor de eigenzinnigheden waarvan zij doortrokken is. Dat wat doorgang vindt tussen de lichamen tijdens een bezetting is boeiender
dan de bezetting zelf.
Hoe te doen? wil zeggen dat de militaire confrontatie met het Empire ondergeschikt moet zijn aan het intensifiëren van de verbindingen binnen onze partij. Dat de politiek niets méér is dan een zekere mate van intensiteit midden in het ethische element. Dat de revolutionaire oorlog niet langer verward moet worden met haar voorstelling: het rauwe ogenblik van het gevecht.
De vraag van het hoe. Aandachtig worden voor het plaatshebben van de dingen, van de wezens. Voor hun gebeurtenis. Voor de koppige en stille opvallendheid van hun eigen tijdelijkheid
onder de planetaire vermorzeling van alle mogelijke tijdelijkheden door die van de urgentie.
Het Wat te doen? als programmatische onwetendheid hiervan.
Als openingszin
van de bedrijvige liefdeloosheid.
Het Wat te doen? keert terug. Sinds enkele jaren. Sinds het midden van de jaren negentig, meer nog dan sinds Seattle. Een revival van de kritiek doet alsof zij het Empire het hoofd biedt
met de slogans, de recepten uit de jaren zestig. Behalve dat men ditmaal simuleert.
Men simuleert de onschuld, de verontwaardiging, het zuivere geweten en de behoefte aan gemeenschappelijkheid. Men brengt het volledige oude gamma in omloop aan sociaaldemocratische affecten. Christelijke affecten.
En opnieuw zien we demonstraties. Dodelijke demonstraties voor het verlangen. Waar niets doorgang vindt.
En die niets anders demonstreren
dan collectieve afwezigheid.
Voor altijd.
Voor hen die nostalgisch zijn naar Woodstock, naar wiet, naar Mei 68 en naar het militantisme, zijn er de tegen-toppen. MEN heeft het decor heropgericht, minus het mogelijke.
Dat is wat het Wat te doen? vandaag vereist: naar de andere kant van de wereld reizen om de wereldwijde commercie te betwisten
om bij terugkomst, na een weldadig bad van eensgezindheid en gemediatiseerde afzondering,
zich te onderwerpen aan de lokale commercie.
Bij terugkomst zie je de foto in de krant … Allemaal samen alleen!…
Er was eens …
Wat een jeugdigheid!…
Jammer voor die enkele levende lichamen die er verdwaalden, tevergeefs op zoek naar een ruimte voor hun verlangen.
Ze keren weer ietsje verveelder terug. Weer iets leger. Kleiner.
Van tegen-top naar tegen-top, zullen zij het ooit wel leren. Of niet.
Men betwist het Empire niet op zijn beleid. Men bekritiseert het Empire niet.
Men gaat in tegen zijn krachten.
Daar waar men is.
Onze mening geven over dit of dat alternatief, daarheen gaan waar MEN ons heen roept, dat heeft geen zin meer. Er is geen sprake van een alternatief wereldwijd project tegenover het wereldwijde project van het Empire. Want er is geen wereldwijd project van het Empire. Er is sprake van imperiaal beheer. Ieder beheer is slecht. Zij die een andere samenleving opeisen zouden er beter aan doen te beginnen met in te zien dat er geen meer is. En misschien houden ze dan eens op te spelen voor leerling-managers. Voor burgers. Voor verontwaardigde burgers.
De wereldwijde orde mag niet aangezien worden voor de vijand.
Niet rechtstreeks. Want de wereldwijde orde heeft geen plaats. Integendeel. Zij is eerder de orde van de niet-plaatsen.
Haar volmaaktheid is niet gelegen in het feit dat zij wereldomvattend is, maar dat zij wereldwijd lokaal is. De wereldwijde orde is de bezwering van iedere gebeurtenis omdat zij de volmaakte, autoritaire bezetting van het lokale is. Men verzet zich uitsluitend lokaal tegen de wereldwijde orde. Door de uitbreiding van de schaduwzones op de kaarten van het Empire.
Door hen steeds meer te verbinden.
Ondergronds.
De politiek die komt. Politiek van de lokale opstand tegen het wereldwijde beheer. Van de tegenwoordigheid die herwonnen is op het zelfgemis.
Op de burgerlijke, imperiale vreemdheid.
Herwonnen door diefstal, bedrog, misdaad, vriendschap, wrok, samenzwering.
Door het tot stand brengen van manieren van leven die tegelijkertijd manieren van vechten zijn.
Politiek van het plaatshebben.
Het Empire heeft niet plaats. Het beheert de afwezigheid door overal de tastbare dreiging van het politie-ingrijpen in de lucht te laten hangen. Wie in het Empire een tegenstander zoekt aan wie hij zich kan meten zal zijn preventieve vernietiging treffen.
Opgemerkt worden, is voortaan overwonnen worden.
Leren om onscheidbaar te worden. Om ons te verwarren. Opnieuw de smaak te pakken krijgen
voor anonimiteit,
voor promiscuïteit.
Het onderscheid opgeven,
om de onderdrukking te dwarsbomen:
aan de confrontatie de meest gunstige
voorwaarden onttrekken.
Sluw worden. Onbuigzaam worden. En hierom, willekeurig worden.
Hoe te doen? is de vraag van de verloren kinderen. [2] Diegenen tegen wie men niets zei. Van wie de gebaren onzeker zijn. Aan wie niets gegeven werd. Van wie de gekunsteldheid, de zwerftocht zich onophoudelijk verraadt.
Het oproer dat komt is het oproer van de verloren kinderen.
De draad van de historische overdracht werd verbroken. Zelfs de revolutionaire traditie laat ons achter als wezen. Vooral de arbeidersbeweging. De arbeidersbeweging die zich heeft omgevormd tot werktuig van een verfijndere opname in het Proces. In het nieuwe, cybernetische Proces van de maatschappelijke waardering.
In 1978 is het juist uit haar naam dat de PCI, [3] de ‘partij met de schone handen’, de jacht op de Autonoom opende.
Uit naam van haar klassenbepaalde begrip van het proletariaat, van haar samenlevingsmystiek, van de eerbied voor de arbeid, van het nut en het fatsoen.
Uit naam van de verdediging van de ‘democratische verworvenheden’ en de Rechtsstaat.
De arbeidersbeweging die zichzelf zal hebben overleefd in het operaismo. Enig bestaande kritiek van het kapitalisme vanuit het gezichtspunt van de Totale Mobilisatie.
Een geduchte en tegenstrijdige leer,
die het marxistische objectivisme gered zal hebben door nog slechts te spreken over ‘subjectiviteit’.
Die de loochening van het hoe tot ongekend raffinement zal gevoerd hebben.
De opheffing van het gebaar in zijn voortbrengsel.
De netelroos van de futur antérieur. [4]
Van wat alles zal zijn geweest.
De kritiek is ijdel geworden. De kritiek is ijdel geworden omdat zij gelijk staat aan een afwezigheid. Wat de dominante orde betreft weet iedereen waaraan men zich moet houden. We hebben geen nood meer aan kritische theorie. We hebben geen nood meer aan professoren. Voortaan slooft de kritiek zich uit voor de heerschappij. Zelfs de kritiek van de heerschappij. Zij reproduceert de afwezigheid. Zij spreekt tot ons vanaf een plek waar wij niet zijn. Zij jaagt ons naar buiten. Zij vreet ons op. Zij is laf. Zij blijft buiten schot
wanneer zij ons de slachting in stuurt.
Heimelijk verliefd op haar onderwerp liegt zij ons onophoudelijk voor. Vandaar de o zo korte idylles tussen proletariërs en geëngageerde intellectuelen.
Die verstandshuwelijken waarin men hetzelfde begrip heeft noch van genot noch van vrijheid.
Eerder dan aan nieuwe kritieken hebben we nood aan nieuwe cartografieën.
Geen cartografieën van het Empire, maar van de vluchtlijnen daarvandaan.
Hoe te doen? We hebben kaarten nodig. Geen kaarten van wat buiten de kaart valt.
Maar navigatiekaarten. Maritieme kaarten. Oriëntatiemiddelen. Die niet trachten te vertellen, voor te stellen wat zich binnen in de verschillende archipels van de desertie bevindt, maar die ons tonen hoe we met hen kunnen samenkomen.
Portulanen.
III
WE SCHRIJVEN 17 September 1996, even voor zonsopgang. De ROS (Raggruppamento Operativo Speciale) coördineert op het hele Schiereiland de arrestatie
van 70 Italiaanse anarchisten.
Het gaat erom een einde te maken aan 15 jaar vruchteloze onderzoeken ten aanzien van de opstandige anarchisten.
De techniek is bekend: een ‘spijtoptant’ fabriceren, hem het bestaan laten bekennen van een omvangrijke subversieve, hiërarchische organisatie. Voorts op basis van deze denkbeeldige creatie al diegenen die men wil neutraliseren beschuldigen er deel van uit te maken.
Nog maar eens de zee droogleggen om vissen te vangen.
Zelfs al gaat het slechts om een minuscuul vijvertje.
En om een paar voorntjes.
Een ‘interne memo’ is aan de ros ontglipt
met betrekking tot deze zaak.
Zij zet hierin haar strategie uiteen.
Gebaseerd op de beginselen van generaal Dalla Chiesa, is de ROS het schoolvoorbeeld van de imperiale dienst voor de contra-opstand.
Zij bewerkt de bevolking.
Daar waar zich een intensiteit heeft voorgedaan, daar waar iets doorgang heeft gevonden, is zij de french doctor van de situatie. Diegene die, onder het mom van profylaxe,
de cordons sanitaires ontrolt met als doel de besmetting
te isoleren.
Dat wat zij ducht zegt zij hardop. In dit document schrijft zij het. Wat zij ducht is ‘het moeras van de politieke anonimiteit’.
Het Empire is bang.
Het Empire is bang dat wij willekeurig zouden kunnen worden. Een afgebakend milieu, een strijdvaardige organisatie. Dat vreest het niet. Maar een uitdijend stelsel van kraakpanden, van autonome hoeves, van collectieve woonruimtes, van samenkomsten fine a se stesso, van radiozenders, van technieken en ideeën. Het geheel bijeengehouden door een intense omloop van lichamen, en van de affecten tussen de lichamen. Dat is een andere zaak.
De samenzwering van de lichamen. Niet van de kritische geesten, maar van de kritische lichamelijkheden. Dat is wat het Empire vreest. Zie wat langzaam gebeurt,
met de aanwas van de stromen
van het sociale verstek.
Er bestaat een ondoorzichtigheid die inherent is aan het contact van de lichamen. En die niet verenigbaar is met het imperiale bewind van een licht dat de dingen beschijnt
louter om ze te doen ontbinden.
De Zones van Offensieve Ondoorzichtigheid [5] moeten niet
nog gemaakt worden.
Ze zijn er al, in alle verhoudingen waarin de lichamen
werkelijk op het spel staan.
Wat nodig is, is te aanvaarden dat wij deelnemen in deze ondoorzichtigheid. En zich te voorzien van de middelen om haar te verspreiden, om haar te verdedigen.
Overal waar men erin slaagt om de imperiale dispositieven te dwarsbomen, om het gehele dagelijkse werk te ruïneren van Biomacht en Spektakel wanneer zij zich trachten te beroepen op de fractie burgers in de bevolking. Om nieuwe untorelli af te zonderen. In die herwonnen
vaagheid
vormt zich spontaan
een autonoom ethisch weefsel,
een secessionistisch
consistent vlak.
De lichamen voegen zich samen. Komen weer op adem. Spannen samen.
Dat dergelijke zones voorbestemd zijn om militair verpletterd te worden is nauwelijks van belang. Belangrijk is
om keer op keer
te zorgen voor een veilige weg voor de terugtocht. Om zich elders weer samen te voegen.
Later.
Aan de basis van het probleem Wat te doen? lag de mythe van de algemene staking.
Aan de vraag van het Hoe te doen? beantwoordt de praktijk van de MENSELIJKE STAKING.
De algemene staking veronderstelde dat er sprake was van uitbuiting die beperkt is in ruimte en tijd,
een perceelsgewijze vervreemding, te wijten aan een herkenbare, en dus overwinbare, vijand.
De menselijke staking beantwoordt aan een tijdperk waarin de grenzen tussen werk en leven bijna volkomen vervaagd zijn.
Waarin consumeren en overleven,
‘subversieve’ teksten fabriceren en zich verweren tegen de schadelijkste gevolgen van de industriële beschaving,
aan sport doen, of de liefde, ouder zijn of onder de Prozac zitten.
Alles is werk.
Want het Empire beheert, verteert, slokt op en re-integreert
alles wat leeft.
Zelfs ‘dat wat ik ben’, de subjectivering die ik niet hic et nunc logenstraf,
alles is productief.
Het Empire heeft alles aan het werk gezet.
Idealiter valt mijn arbeidsprofiel samen met mijn eigen gezicht.
Zelfs als dat niet glimlacht.
De grimas van de rebel verkoopt goed, tenslotte.
Empire, dat wil zeggen dat de productiemiddelen zijn verworden tot controlemiddelen terwijl het tegenovergestelde bewaarheid werd.
Empire betekent voortaan dat het politieke ogenblik heerst
over het economische ogenblik.
En tegen dit alles vermag de algemene staking niets meer.
Tegenover het Empire moet de menselijke staking gesteld worden.
Die nooit de productiemiddelen te lijf gaat zonder tegelijkertijd de aanval te openen op de affectieve verbindingen die hen ondersteunen.
Die de schandelijke libidineuze economie ondergraaft,
het verdrongen ethische element – het hoe – herstelt in ieder contact tussen de geneutraliseerde lichamen.
De menselijke staking is die staking die, daar waar MEN
een of andere voorspelbare reactie verwachtte,
een of andere berouwvolle of verontwaardigde toon,
GEEN VOORKEUR HEEFT.
Zich aan het dispositief onttrekt. Het verzadigt of doet ontploffen. Zich hervindt, door de voorkeur te geven aan iets anders.
Iets anders dat niet beperkt is door de mogelijkheden die door het dispositief zijn geautoriseerd.
Aan het loket van een of andere sociale dienst, aan de kassa’s van een of andere supermarkt, in een beschaafde conversatie, tijdens een politieoptreden,
naargelang de krachtsverhouding,
laat de menselijke staking de ruimte bestaan tussen de lichamen,
verpulvert zij de double bind waarin zij vastzitten,
drijft zij hen naar de tegenwoordigheid.
Er is een volledig luddisme dat uitgevonden moet worden, een luddisme
van het menselijke radarwerk
dat het Kapitaal draaiende houdt.
In Italië is het radicale feminisme een embryonale vorm geweest van de menselijke staking.
‘Geen moeders meer, geen vrouwen en geen meisjes, vernietig de gezinnen!’
vormde een uitnodiging tot het gebaar om de voorspelbare aaneenschakelingen te doorbreken,
de samengedrukte mogelijkheden te verlossen.
Het vormde een aanslag op de laffe affectieve handelskermis, op de alledaagse prostitutie. Het vormde een oproep tot het overwinnen van het koppel, als basiseenheid voor beheer en vervreemding.
Een oproep tot medeplichtigheid, dus.
Een praktijk die onhoudbaar is zonder omloop, zonder besmetting.
De vrouwenstaking lokte impliciet die van mannen en kinderen uit, lokte de leegloop uit van de fabrieken, de scholen, de kantoren en de gevangenissen, de oproep om voor iedere situatie opnieuw een andere manier van zijn uit te vinden, een ander hoe.
Het Italië van de jaren zeventig was een gigantische menselijke stakingszone.
Proletarisch winkelen, overvallen, gekraakte wijken, gewapende demonstraties, vrije radio’s, ontelbare gevallen van het ‘Stockholm-syndroom’,
zelfs de beroemde laatste brieven van de gevangen Moro waren vormen van menselijke staking.
De stalinisten spraken destijds van ‘diffuse irrationaliteit’, dat wil wat zeggen.
Er zijn ook schrijvers
bij wie het voortdurend
menselijke staking is.
Bij Kafka, bij Walser,
of bij Michaux,
bijvoorbeeld.
Collectief dit vermogen verkrijgen om de vertrouwdheden
af te schudden.
Deze kunst om in jezelf
met de meest verontrustende gast om te gaan.
In de huidige oorlog,
waarin de urgente hervormingsdrang van het Kapitaal zich moet vermommen als revolutionair om gehoord te worden,
waarin de meest demokratische campagnes, die van de tegen-toppen,
hun toevlucht nemen tot directe actie,
wordt een rol voor ons weggelegd.
Die van de martelaren van de democratische orde,
die uit voorzorg ieder lichaam straft dat zou kunnen toeslaan.
Ik zou mezelf moeten laten verstarren achter een computer terwijl de kerncentrales ontploffen, terwijl MEN met mijn hormonen speelt of me vergiftigt.
Ik zou de retoriek van het slachtoffer moeten aanheffen. Want, zoals bekend, iedereen is slachtoffer, zelfs de onderdrukkers.
En er vervolgens van weten te genieten hoe een gepaste rondgang van
masochisme
de toestand weer betovert.
De menselijke staking houdt vandaag in
weigeren de slachtofferrol te spelen.
Haar betwisten.
Het geweld opnieuw toe-eigenen.
Zich straffeloosheid veroorloven.
De stomverbaasde burgers aan het verstand brengen
dat zelfs als zij niet aan de oorlog deelnemen zij toch in staat van oorlog zijn.
Dat daar waar MEN ons zegt dat het dit of sterven is, het altijd
in werkelijkheid
dit en sterven is.
Zodoende,
van menselijke staking
tot menselijke staking, verspreid
de opstand,
waarin er louter nog,
waarin wij allen
willekeurige
singulariteiten zijn.