‘Wat zonde’, zei ik, net voor ik mijn laatste adem uitblies. Nadat Mathilde geboren werd veroordeelde de dokter mij tot achttien dagen strikte bedrust. Toen ik eindelijk het bed mocht verlaten, werd ik geveld door een longembolie. Het kraambed werd herbestemd tot sterfbed.
De ironie dat uitgerekend ik moest komen te overlijden aan de gevolgen van wat intussen achterhaalde medische praktijken blijken te zijn, zal niemand ontgaan. Jarenlang nam ik het moederschap als onderwerp van mijn kunst. Ik speelde met mijn eigen beeltenis om uit te proberen hoe het zou zijn om moeder te zijn. Ik portretteerde mezelf naakt en zwanger terwijl ik niet eens in verwachting was: met gespannen borsten, een hand op mijn buik en een lange ketting van gepolijste barnstenen kralen om mijn hals. Het zicht ervan beviel me. Toch liet ik het werk aan niemand zien, het was van mij.
Een schilderij maken is als een innerlijk debat voeren, schipperend tussen twijfel en verlangen; de meest intieme worstelingen een plaats geven in een proces van fictionaliseren. Ik wist wat de implicaties van een zwangerschap inhielden voor mijn werk, hoe het mijn vals gevoel van onafhankelijkheid zou aantasten. Ik wilde niet inleveren op mijn lichaam in vleselijke vorm om het te kunnen inzetten voor andere dingen. Hoe kon er plaats zijn voor de totale toewijding aan mijn artistieke praktijk met daarbovenop de zorg voor een kind? Toen de fictie een onontkoombare realiteit werd, droeg ik mijn moeder op om het tegen niemand te vertellen. Mijn zus beval ik woorden als ‘luiers’ of ‘gezegend geschenk’ uit haar woordenschat te schrappen.[i] Kort nadien ontnam het lot mij de kans op een geleefde ervaring. Een fatale rolvervulling. Mathilde werd doodgezwegen.
Moeder willen zijn is niet alleen een scheppend verlangen vergelijkbaar met het kunstenaarschap, maar draagt ook eindigheid in zich. Achteraf bekeken schatte ik, gezien de tragische afloop, de situatie juist in. Ergens voorvoelde ik dat mijn leven ‘een kort en intensief feest’ zou zijn. Ik was pas zesentwintig toen ik fantaseerde over hoe mijn graf eruit zou zien: met een bankje en op het graf zelf jeneverbesstruiken, een vaas voor verse bloemen en een zwart gedenkplaatje met uitsluitend mijn naam.
De zeventiende-eeuwse Engelse schrijver Elizabeth Jocelin anticipeerde op haar vroegtijdige dood met een brief gericht aan haar ongeboren kind. Ikzelf koos ervoor om mijn dochter de naam van mijn moeder te geven. Uit waardering, zeker, maar met dat gebaar censureerde ik mezelf, Paula, al dan niet onbewust uit de opeenvolging van generaties, als een disfunctionele schakel die verwijderd moest worden uit de keten van moeders en dochters.
***
De dood brengt voortschrijdend inzicht. Sheila Heti noemde mijn dood ‘een lichamelijk ongeluk’[ii]. Ze had gelijk, weet ik nu. Toch is het niet uitzonderlijk om de dood persoonlijk te nemen, om het te betrekken op de eigen levenskeuzes. Ik leefde in een tijd waarin het oude onderscheid tussen natuur en cultuur werd opgeheven in functie van het idee dat er samenhang bestaat in de werkelijkheid, het kwam tot uiting in het Gesamtkunstwerk van Wagner, het holistisch mensbeeld van het Bauhaus, de relativiteitstheorie van Einstein, de lichaamsgerichte therapie van Reich. Deze laatste behandelde negatieve levenservaringen en persoonlijke conflicten als blokkades in de levensenergie, die hun weerslag kunnen hebben op het omhullende lichaam, wat hij het ‘lichaamspantser’ noemde. Een goed energetisch contact tussen de moeder en haar baby tijdens de zwangerschap was cruciaal om neuroses te voorkomen. Maar Reich hoopte ook de omstandigheden waarbinnen de controle op vrouwelijk verlangen plaatsvond bloot te leggen en daarmee de noodzaak om die te veranderen, met name om het risico op geweld (misbruik), overlijden (moord) en ongewenste zwangerschap (verkrachting) te verkleinen. Als seksuele bevrijder wilde Reich dat vrouwen ongebreideld naar hun verlangens konden leven – het nobel streven van een ijdele man dat onder het robuuste patriarchaat in een volstrekte farce eindigde, Reich stierf alleen in zijn gevangeniscel.
Zwangerschap is een machtig maar gevaarlijk fenomeen. In Requiem. Für eine Freundin dat Rilke aan mij opdroeg, schreef hij: ‘Zo stierf je, zoals vroeger vrouwen stierven / ouderwets stierf je in het warme huis / de dood van kraamvrouwen, die zich / weer willen sluiten en het niet meer kunnen / omdat het donker dat zij meebaarden nog één keer / terugkomt, en dringt en binnentreedt.’[iii] Kraamsterfte leek een ouderwetse, niet meer te vrezen manier om dood te gaan, toen al en nu nog steeds, maar toch blijft een kind baren een van de gevaarlijkste dingen die je als vrouw kan doen. Of liever: die je als vrouw kan overkomen. Over het baren van een kind getuigt Maggie Nelson in De Argonauten: ‘Ik wist maar weinig van ervaringen die overgave vereisen – die als een bulldozer over je heen walsen, zonder stopwoord om er een einde aan te maken. (…) Als alles goed gaat, komt de baby er levend uit, en jij zelf ook. Maar ondertussen heb je wel de dood in de ogen gekeken. Je hebt je gerealiseerd dat de dood ook jou zal treffen, onafwendbaar en genadeloos.’[iv]
Ieder mens wordt geboren uit een lichaam dat op een dag ophoudt te bestaan. Je erft het leven en daarmee ook de eindigheid. In het jaar waarin ik het leven liet, schilderde Klimt een vrouw in verwachting met boven op haar in een gewaad gehulde buik een menselijke schedel, waarmee hij op allegorische wijze het samenspel tussen moeder en kind, leven en dood liet zien – groot schandaal!
Zelf heb ik nooit de dood verbeeld, want dat zou dubbelop geweest zijn. De kiem ervan is immers altijd al aanwezig in het vrouwelijk lichaam. ‘Moeders zijn makers van de dood’, zoals Samantha Hunt het verwoordt in A Love Story, als moeder maak je ook de dood van je kinderen.[v] Je hoeft maar op te kijken naar de nachthemel om je een idee te vormen van het groot aantal sterrenkinderen, over het exacte aantal bestaan geen cijfers.
In mijn schilderijen zijn geen schaduwen te zien, maar zwanger- en moederschap baadt zelden in zonlicht. De verantwoordelijkheid om een ander wezen in leven te houden is immers verpletterend. ‘Het soort vreugde dat zich door kinderen te krijgen op gevaarlijke wijze vermenigvuldigt’, beschrijft Zadie Smith het in Joy.[vi] Een moeder heeft veel te verliezen. Toch wordt er amper gesproken over het besef van eindigheid dat de ziel van de moeder in wording binnensluipt. Niet alleen voor en tijdens de bevalling, maar ook achteraf zal het gevoel van dreiging en gevaar haar nooit meer verlaten: wanneer ze ‘s nachts wakker ligt, haar slaappatroon opgebroken door fatale fantasieën; wanneer ze overmand wordt door de donkerste speculaties. Ik vermoed dat het om die reden is dat een moeder nooit haar kinderen uit het oog verliest.
Waar de westerse cultuur aan thanatofobie lijdt, de dood als luguber en onnatuurlijk behandelt, omarmden oude culturen de cyclus van leven en dood, geïncarneerd in het lichaam van de vrouw. Adrienne Rich beschrijft in Uit vrouwen geboren hoe graven in prepatriarchale culturen uit het Midden-Oosten werden ontworpen om ze op het lichaam van de moeder te doen lijken – met labyrinten en spiralen die bedoeld waren om de interne anatomie weer te geven – zodat de geest daar herboren kon worden.[vii] Mocht onze huidige cultuur de ernst erkennen van het baren van leven en dood, in overweging nemen wat het betekent voor de vrouw, dan zou ze wellicht serieuzer genomen worden.
Ze zou een loon krijgen en hoe dan ook een fraaier graf.
***
Mensen komen naar mij kijken. Zoals mijn lotgenoten moest ik eerst sterven om erkend te worden; de tragiek van de grote verdwijntruc ondergaan om later weer in vol ornaat zichtbaar te worden. Aanvankelijk werd mijn werk door nazi’s als ‘ontaard’ verklaard vanwege mijn ‘onvrouwelijke’ zienswijze. Tegenwoordig heb ik mijn eigen museum in Bremen, waar mijn praktijk in verband gebracht wordt met die van andere vrouwelijke kunstenaars, een postume overwinning op de vergetelheid. Het valt passanten op dat het zwangere lichaam lange tijd afwezig geweest is in de westerse kunst. Ik hoor hen zeggen dat ik met mijn werk als eerste visueel een hiaat in de kunst opvulde door zwanger- en moederschap realistisch in beeld te brengen, vroom noch geërotiseerd.
Op het platteland rondom Worpswede, waar ik het grootste deel van mijn leven heb doorgebracht, waren er tal van vrouwen, in verwachting of met hun kinderen, die, zonder er raar over te doen, naakt voor mij wilden poseren. Ik schilderde hen zoals ik hen zag: met schaamhaar, uitdijende lichaamsdelen, met soms aan hun borst een dorstig kind. Waar waren ze de voorbije eeuwen, de zwangeren?
De vraag dient eigenlijk anders gesteld te worden: waarom werd zwangerschap in de kunst – en daarmee een cruciale fase in de denk- en gevoelswereld van de vrouw – structureel onzichtbaar gemaakt? Religieuze preutsheid had er ongetwijfeld mee te maken, maar ook de angst voor de dood. In schaarse weergaven werden zwangerschappen herleid tot visuele suggestie: tactisch gepositioneerde gebruiksobjecten, plooien in stoflagen, of zelfs windvlagen die vat krijgen op gewaden. Technisch vernuft werd aangewend om groeiende buiken te verhullen.
Men kan gerust stellen dat hoe vrouwen zichzelf zagen – als moeder maar ook als mens – irrelevant bleek. Ook tegenwoordig is de vrouwelijke subjectiviteit iets waarvoor het merendeel van de mensen zich hoegenaamd niet interesseert. Gelukkig blijven kunstenaars en schrijvers moedig hun verschillende perspectieven op het thema delen met al wie er oor naar heeft. Ruim een halve eeuw na mijn dood maakte de Amerikaanse kunstenaar Alice Neel aanspraak op het onderwerp, gekleurd door haar eigen leefwereld. Neel had zelf vier kinderen die ze geregeld in beeld bracht, maar ze schilderde ook tientallen portretten van zwangere vrouwen en moeders uit haar intieme kring. Vanuit haar anti-essentialistische perspectief verwierp ze het geïdealiseerde moederbeeld, de veruiterlijking van de mannelijke blik. Ze toonde de pijn, de ambivalentie en de onzekerheid van het moederschap.
Spijt daarentegen blijft een emotie op het spectrum van moederlijke gevoelens die nog steeds op veel onbegrip lijkt te stuiten.[viii] Het gaat om de spijt moeder te zijn geworden, de rouw om het voorbije kinderloos leven. Omdat moeders de nadelen van het moederschap niet vinden opwegen tegen de voordelen ervan, of simpelweg omdat ze tegen hun wens in gedwongen werden om hun baarmoeders ten dienste te stellen van de gemeenschap. Het is een thema dat in de kunst helaas nog steeds onderbelicht is.
Ook in mijn laatste woorden weerklonk spijt: de spijt over een onvervuld leven en onuitgevoerde plannen. Maar het was dankzij de zoektocht op de breuklijn tussen twee tijden dat het werk dat ik ter wereld bracht kon ontstaan.
***
Zwanger- en moederschap heeft, net zoals ziekte, vrouwen gediskwalificeerd, niet voor niets verwees Susan Sontag naar haar groeiende tumor als een ‘demonische zwangerschap’. Maar het sinistere verband tussen moederschap en de dood komt ook tot uiting in andersoortige gevoelens van verlies, die weinig soelaas vinden in de maatschappij: postpartum, abortus, miskraam, menopauze, vroeggeboorte, gedwongen sterilisatie, ongewenste zwangerschap, de onmogelijkheid of het onvermogen om kinderen te krijgen. In haar dagboeken beschreef Sylvia Plath onvruchtbaarheid als het grootste vrouwelijk falen, haar aanvankelijke kinderloosheid als een lichamelijke disfunctie die haar nutteloos maakte. ‘Hoe kan ik Ted aan een onvruchtbare vrouw gekluisterd houden?’, schreef ze, ‘Onvruchtbaar, onvruchtbaar. (…) Het is erger dan een verschrikkelijke ziekte.’[ix]
Of je nu wel of geen kinderen hebt, mensen hebben altijd al een oordeel klaar: een vrouw zonder kinderen is onvruchtbaar, carrièrist of botweg saffist, en als ze wel kinderen krijgt houdt ze op vrouw te zijn. Als moeder wordt ze genegeerd, uitgerangeerd of zelfs zondebok. De menselijke teleurstelling, zo betoogt Jacqueline Rose, komt tot uiting in de wreedheid tegenover moeders – we houden hen verantwoordelijk voor alle problemen van de wereld, en verwachten van hen dat ze alles voor ons oplossen.[x] Wie toont er begrip voor de pijn van de vrouw wier kinderen haar dood verklaren? Wie heeft er oor naar het wezenlijke verhaal van de vrouw die geen kinderen wil of kan krijgen?
Toen ik met Otto Modersohn trouwde, drukte mijn vader mij op het hart dat ik mij als getrouwde vrouw diende te onderwerpen aan de wil van mijn man. Het liefst had ik geantwoord dat ik het huwelijk ervoer als ‘vreselijk vastzitten’. Otto gunde me weliswaar een zekere mate van autonomie, maar hij betreurde mijn ‘egoïsme, onafhankelijkheid en gebrek aan familiegevoel’, daar kon volgens hem geen gelukkig huwelijk uit voortvloeien. Ik vertrok naar Parijs in de hoop op gelijke voet te komen staan met Otto, Heinrich en Rainer Maria, om iemand te worden – niet Becker, niet Modersohn, maar iemand.[xi] Door geldnood en eenzaamheid sloeg de twijfel toe. Otto kwam me – zwanger – terughalen, en daarmee gaf ik aan het huwelijksleven toe.
Zou ik aan het begin van deze eenentwintigste eeuw wel de moed vinden om in Parijs te blijven? Sinds ik stierf zijn er drie golven feminisme voorbijgetrokken – nog steeds strijden vrouwen tegen genderongelijkheid en stereotiepe rolpatronen – maar ze eisen nu ook respect voor de lichamelijke integriteit. Het lichaam van de vrouw was eeuwenlang een politiek strijdtoneel en is dat nog steeds.
Ik observeer van buitenaf, en probeer me in te beelden hoe het zou zijn om te leven in deze tijd van voorzichtige vooruitgang, heen en weer bewegend op het eb en vloed van het feminisme. Ik fantaseer over het soort werk dat ik zou maken, mocht ik uit de dood kunnen herrijzen. Onder welke vorm zou het moederschap er een plaats in krijgen? Hoe dan ook zou mijn werk een ander soort kunstwereld vereisen. Mary Jirmanus Saba stelt zich een kunstwereld voor waarin de opvattingen over ‘wat kunst is, wie het maakt, hoe het gemaakt wordt, en hoe we het waarderen’ verruimd zouden worden; waarin kunst bijvoorbeeld door de lens van het moederschap bekeken zou kunnen worden – niet vanuit het paradigma van het artistieke genie, maar vanuit een praktijk van zorg, uitwisseling en intergenerationeel contact. [xii] Het baren en opvoeden van kinderen zou niet langer als een vertragend randverschijnsel in het leven van de kunstenaar gezien worden, maar als een integraal onderdeel van de artistieke praktijk.
Verwachtingsvol wacht ik tot ook de kunst via het moederschap herboren kan worden.
[i] Marie Darrieussecq, Hier zijn is heerlijk. Het leven van kunstschilder Paula Modersohn-Becker, De Arbeiderspers, 2017.
[ii] Sheila Heti, ‘I Didn’t Like Sitting With the Rattle for Hours: On the Motherhood Paintings of Paula Modersohn-Becker and Mary Cassatt’, online gepubliceerd door Brooklyn Rail, www.brooklynrail.org
[iii] Marie Darrieussecq, Hier zijn is heerlijk. Het leven van kunstschilder Paula Modersohn-Becker, De Arbeiderspers, 2017.
[iv] Maggie Nelson, De Argonauten, Atlas Contact, 2016.
[v] Samantha Hunt, ‘A Love Story’, online gepubliceerd door The New Yorker, 2017.
[vi] Zadie Smith, ‘Joy’, online gepubliceerd in The New York Review of Books, 2013.
[vii] Adrienne Rich. Uit vrouwen geboren. Moederschap als ervaring en instituut. Vert. door Maaike Meijer en Marta. Vooren. Amsterdam, 1979
[viii] Orna Donath, Regretting Motherhood, North Atlantic Books, 2017.
[ix] Sylvia Plath, De dagboeken 1950-1962, De Arbeiderspers, 2016.
[x] Jacqueline Rose, Mothers: An Essay on Love and Cruelty, Farrar, Straus and Giroux, 2019.
[xi] Marie Darrieussecq, Hier zijn is heerlijk. Het leven van kunstschilder Paula Modersohn-Becker, De Arbeiderspers, 2017.
[xii] Mary Jirmanus Saba, ‘Artistic Genius is a Myth of the White Supremacist Colonial Patriarchy’, in: Mai Abu ElDahab (red.), Why Call it Labour? Mophradat and Archive Books, p.25.