Een eerste Untimely Meditation door schrijver Pol Hoste
Men vraagt de weg.
Dame, opspringend getal in rekeningen: ‘I’m working in that building.’ She is a pointer. Wie haar de weg vroeg, kijkt in de richting van een uitgestoken wijsvinger, een geschiedenis van vel en vingerkootjes. Laatste kwartier, haar schuine blik, verdonkermaand verleden. Op de Kouter graast een paard, bij St.- Baafs een lam. In de verte wenkt de voetgangerstunnel.
Alle aandacht, hens aan dek. Leer toch de stad eens! Een handig gebruiksvoorwerp met ingesloten plattegrond, een bijsluiter. Dan zult u zien dat het gaat om de grensstadjes Gent en Antwerpen. Op welke oever moet u zijn?
Neen, de rechter oever bestaat niet in Gent. Vandaar die overstromingen aan St. Anna. Er is ook geen tunnel. Laat ons dat eens van naderbij bekijken.
‘Loupe. Ja, loupe. Loupe met ou. Heeft u een loupe? Met vraagteken.’
‘Het is loep. Een loep.’
Hoe moet iemand op die manier de weg vinden naar de ring.
‘O, vraagt hij de weg? Ik zou hem de ring op sturen.’
Een pittoresk dorpje, Singel Noord. Een lift brengt u naar Rijksvlaanderen. Daarna kan u naar hartelust de haven in. Schip op, schip af. Twee weken Hoboken met Sunair. Zijn zonlicht, zijn kruideniers.
‘Ik twijfel altijd tussen Schumann en Mendelssohn.Voorjaarsklassiekers.’ ‘Schumann is Hoboken, denk ik.’
‘Diederik van den Assenede was ook van Hoboken. Wist u dat? Ja, er wordt geen geschiedenis meer gegeven tegenwoordig.’
‘Maar wij spreken al veel beter, is het niet?’
‘Ja, nu spreken wij al zeer goed.’
‘Ik geloof toch dat Hoboken Mendelssohn is.’
‘Dat merkt u terecht op. Schumann is Ledeberg.’
‘Wacht eens.’
(Het wachten. Ook altijd zeer mooi. ‘U zo moeilijk schrijft,’ zegt men. ‘Dan is de helaasheid gemakkelijker.’ ‘Waarom denkt men dat een elektriciteitscentrale wordt gebouwd? Omdat ze te moeilijk is?’ De lichten branden, maar Tessa en Frank kunnen er zich niets bij voorstellen. ‘Er is alleen stroom,’ zeggen zij, ‘omdat er niets anders is. Electrabel is geen water.’ ‘Well, let’s say a little prayer for Frank and Tessa & mother.’ Tot zover het wachten.)
Snel brengt het lot ons naar Sainctelette. Dat is andere thee.
Het perron Schuman houdt de geur van badschuim en olie open. Wie we zijn, verspreidt zich in reclamepanelen. Wilde rozen. Arabische palmen. We staan naast elkaar en zo verhoudt zich wat we denken. Dat is ook wat bestaat.
Het meisje naast het gietijzeren stoeltje vindt echter dat niets mag bestaan. Opdat het niet zou verdwijnen. Voor haar is alles een ultieme gelegenheid. Zwijgend bedient ze zich van brood en zware avondtaal. (U moet toch opletten dat u niet gek wordt, hoor.) Onze konten hebben zeer koud. Het zeer koud.
Vergelijk deze koudte maar eens met een paar rubberen laarzen. En met de diepe dauw, het hoge gras. Zoals waar u moet oversteken voor de VUB. Aakzaamheid rengt een kikker tot vak voop zijn spong. Geen overgave. Ieder zijn navel, neus, oor, keel. Niemand vraagt de weg. We zijn al zo ver. En daar is haar jongen al! En daar zijn vrienden! Hi! Dat smst gemakkelijk.
Het is half negen en rondom mij weten allen waar ze zich bevinden. Het staat op hun polshorloges. Het metrostel raast in de aarde rond. Door een trap valt de wereld naar binnen. Schrijlings zit het wegstormende licht op de avondwolken. Wolkeren is niet verkeerd, maar het komt zelden voor. Schuman, Arts, Loi. Het is hier allemaal. Een cruise van twee weken met Sunair op het Kanaal van Willebroek. Zijn zonlicht, zijn kruideniers.
Links van ons ontmoeten wij een heer. Hij drinkt Perrier. Uit een glas. Hij zegt: ‘Ik ben niet vertrouwd met Perrier.’ Hij is naar hier gekomen voor de Renaissance en meent zich in Zwitserland te bevinden. Ik stel hem mijn loupe ter beschikking. ‘Het is loep,’ zeg ik. ‘Een koekoeksloep.’ Hij zal contact opnemen met Sunair. ‘Misschien is mijn valies waar ik moet zijn,’ zegt hij. Maar het is hier mooi.
‘Willebroek.’
‘Dat is Schumann,’ zegt hij. ‘Clara.’
‘Dat is de radio.’ We moeten elkaar eens ontmoeten. ‘Ik werk bij de radio,’ zeg ik.
‘Bij de radio nog…’ zegt hij. ‘Is er geen televisie waar u woont?’
‘Alleen schemerlampen. Kent u Tessa en Frank?’ Die kent hij niet. ‘Wat weet u dan feitelijk?’ vraag ik. ‘nY, is dat het enige wat u weet? nY?’ Milde hopeloosheid laat ons genieten. Vertrouwde weemoed ook, het dichte lover. ‘Door beemden zwaar omzoomd. Kent u dat ook al niet?’ vraag ik. ‘Het is van mij. Men heeft het er wat moeilijk mee omdat men zich afvraagt of beemden kadastraal gezien, iets wat ik nu nog niet weet, kunnen omzomen. Zo gelijk dat uw broek wat te kort is.’ (Hoe spreekt die man toch!) Te lang, ik ben altijd mis. Op de radio zegt men dan ‘te lang liever.’ (In het Brabants gevolgd door beaat gelach.)
‘Ik vergis mij ook altijd,’ zegt de heer. ‘Wij moeten elkaar eens ontmoeten. Wat vindt u van vertrouwde weemoed? Het dichte lover?’
‘Is dat niet veel beter?’ vraag ik. ‘Heeft u de Dender al bevaren? Wij moeten elkaar eens ontmoeten.’ De volle zomer stroomt zijn bestemming opnieuw voorbij. Ik vraag mij af wat die opnieuw betekent.
Zetten wij onze weg voort.
__