’s Ochtends roep ik ‘Geur!’, luid fluisterend want mijn partner slaapt nog, en dan komen de katten naar het open raam gerend. We kijken gezamenlijk naar het meer tot er aandacht in hun oren schiet, richting de geluiden van de trekvogels, en leven ons stilleven onderbreekt. Tijdens mijn laatste reizen probeerde mijn partner niet emotioneel te eten en dus kwam een kat twee pond aan, nogal wat als je bedenkt dat een pond overeenkomt met zo’n stapelblok van vier boterstaven die niemand meer koopt of het moest zijn om taart mee te bakken. Die kat zit strak in het vel op haar vierkante boterbuik na. Ik heb een eigen ochtendritueel met een kop koffie en een kop heet water alsof een dagelijkse detox me zal reinigen van wat er aan me vreet. Dan stromen de gesprekken binnen. Ze stromen de wolken achter het scherm in zonder spanning over wat voor genre de episodes met zich mee kunnen slepen. Een vredige scenariostroom blijkt beter dan wraakfantasieën of uitrekenen in welke maand je kans maakt op sterven.
Al wachtend op het teleconsult van mijn dokter spring ik een droomlandschap binnen van de ziekenhuisvertrekken waar mijn vriend Harris over zegt dat cyborgtechnologieën zoals beademingsapparaten er je reddingsboei zijn als het lichaam onderuit gaat. Toen konden familieleden daar nog samenkomen. Ieder nam de situatie in zich op via een eigen documentatiewijze: de tabel, het opschrijfboekje, het deinen van familieroddels, het notitieblok waarop de geïntubeerde patiënt schrijft om greep te krijgen op de eerstvolgendheid die hun verhaal gaat bepalen. Spel en grap gingen door de zaal de kamer in als muziek terwijl iedereen afgestemd bleef op het vertraagde wegtrekken van het tapijt onder wat leven was, en de genres van die onophoudelijk afgeleide aandacht drongen de behandeltijd binnen, een drukte van gebed, gekat, geknabbel, en uitbarstingen van verlossende ‘weet je nogs?’
Eerstvolgendheid is zo’n sterke aandachtszuiger dat een prognose er nog maar nauwelijks is of ze hangt al voor je neus. De dokters kunnen maar zoveel doen en halen dat zoveel ook niet altijd gezien de schaarste aan middelen en het getrek aan alle kanten. Dat wil zeggen, totdat er, af en toe, een uitzonderlijke helderheid optreedt die misschien voert tot de versie van genezing waar iedereen op hoopt en die deze episode het verleden in trekt als een oorzaak zonder enig gevolg anders dan de herinnering aan kosten, paniek, uitputting, opluchting, solidariteit, en wat kosmisch schouderophalen. De fantasie van het noodgeval is wat dat betreft messiaans, het wenst zich een vervulling die leidt tot een verschuiving zonder verlies maar een verrassend beter. Ik voel me beter. Wat ik daar niet voor zou geven. Wat eruitzag als een vuilig-gebruinde huid was in feite een natuurlijke stuwing. Wat klonk als hoesten was eigenlijk een verhaal dat eruit moest. Uiteindelijk schrijven de politie en de dokters het verslag van wat ertoe deed en wat weg is.
Nu ontketent mijn lichaam vanonder gereten tenten van leed alle rouw die ik ooit beleefd of me voorgesteld heb en die altijd weer nieuwe versies van mijn zaakjes voor elkaar hebben uit wist te stellen onder de eeuwige gesel van de tegenslagen van collectieve tijd. Vroeger versnelde het ‘noodgeval’ de tijd. Nu is het een feit dat zorgt voor frustratie, in het wilde weg grijpen, en in vlagen denken aan alternatieve scenario’s, niet alleen voor een enkelvoudig leven en een biografische dood maar voor systemen en werelden die de paranoia en woede omgeleiden tot een positief bouwwerk. Voor ons allen die nu gefixeerd zijn op de stroom in slakkengang is alles nu achtergrondprogramma’s die over kalendermetronooms heen dartelen, maar het is ook een dokter die vertakkingen in de weg tekent om inzichtelijk te maken wat we zouden kunnen tegenkomen in een toekomst die precies als deze aanvoelt tot alles, met een scherpe draai, verandert.
Deze tekst, getiteld ‘In the morning I yell’, verscheen op 14 april 2020 in de serie ‘The Quarantine Files: Thinkers in Self-Isolation’ van de Los Angeles Review of Books en werd voor ‘Genres in Quarantaine’ vertaald door Samuel Vriezen.