Genezing

Een achtste Untimely Meditation door Pol Hoste.

 
IJsJuf Zina zegt dat het jammer is. Dat ik geen ‘strijkinstru-,’ zegt zij. ‘Ment,’ zeg ik. ‘Bespeel,’ zegt zij. Het gaat om een eerste contact. ‘Dromen wij er al niet heel lang van dat hier ooit een muzi-,’ zegt zij. ‘Kant,’ roepen de kinderen. ‘Zou ver-,’ zegt IJsJuf Zina. ‘Schijnen,’ antwoorden de kin-, inderdaad, -deren.

Dagverblijven, waterverf, ongedierte. En dan maar: wat heeft dat met misdadigheid te maken? Iedereen zwaar verkouden. Zelfs tot diep in IJsJuf Zina. Een omheind erf met kippen is haar schoot. Onlangs nog een vos, die. Maar van een kale reis. Ik blijf talmen bij een doosje baklava. ‘Zing,’ zeggen de kinderen. Ik zing. Het deugt niet. ‘Kom,’ zeggen ze. ‘We gaan hem in lindethee veranderen.’ Een belevenis. Ik drink mijzelf op.

De kinderen tekenen de wereld. Een marktplein, een haventje onder de witte zon. Van enkele schepen is het zeil de dag. Met IJsJuf Zina naar de rosse buurt.  Kleurrijke vrouwen beklimmen de glasramen. Een uitgeknipte handelaar wenkt een blote lijnbus naderbij. Zoveel lawaai, de zon, vinden de tekenende kinderen. ‘Ik hoor geen steek,’ zeg ik. ‘Zie,’ zegt IJsJuf Zina. ‘Het is zien en geen steek.’ ‘Geluid,’ zeggen de kinderen, ‘is een willekeurige kromme.’ Voor taal zijn zij minder uitmuntend. Vier, soms eens een vijf. ‘En de lindethee?’ vraag ik. Hij is het doofst van alle theeën,’ zeggen zij.

Na de slavenmarkt volgt het huis Clapdorp & Zn. Meubelen. Houtskool op papier. Imposante rollen balatum vullen de toonzaal. IJsJuf Zina bootst een tafel na. Geen vuur, geen lucht. Er stopt een rode Oldsmobile. Afbeeldingen melden. Het negermeisje van de Oldsmobile stift haar lippen in de achteruitkijkspiegel. Dit vind ik leuk. Belgium may I have your points. Ze is blut. Haar gebeente ligt aan diggelen. Ik wend mij tot de meubelier – ‘Het is maker,’ zegt IJsjuf Zina – en vraag of hij haar kan herstellen. ‘Komt ze niet van de andere kant van de wereld?’ vraagt hij. ‘Kant?’ vraag ik aan IJsjuf Zina. ‘Komt dat niet van muzi-kant?’ ‘Van we-reld! Met open lettergreep,’ licht IJsjuf Zina toe. ‘Zoals in wel en wee.’ ‘Wij zijn lief en leed,’ zegt het mobile nergensmeisje. ‘Zoals in van lieverlede.’ ‘Gaat u haar herstellen of niet?’ vraag ik de meubelmaker. Maar ze is al in een fauteuil veranderd.

IJsjuf Zina heeft een jager getekend. Hij draagt een bloedende patrijs. De man is sterk. L’homme est fort. Koffie. Altijd zwart. ‘Een boom,’ zeg ik. ‘Van een kerel,’ zegt IJsjuf Zina. De kinderen marcheren het meubelbordeel binnen. ‘We gaan hem planten,’ zeggen ze, op mij wijzend. ‘Oorlog of vrede. Afghanistan of Syrië.’ Ook de fauteuil nemen ze mee. 

Aan de oever van de Westerschelde groeit een man. ‘Hier staat hij,’ zeggen de kinderen. In een herberg gaan ze appelsap drinken. Even later blijkt de man te zijn omgehakt. IJsjuf Zina vertelt hun een verhaal over de rechten van de mens. ‘Het nieuwe fascisme hoeft daarom niet onaangenaam te zijn,’ zegt zij. De kinderen slepen de omgehakte man naar hun dagverblijf om er brandhout van te maken. Op de vensterbank zit een negermeisje te zonnen. Het blanke kettinkje om haar hals is vervaardigd uit zeldzaam juffrouw. Ik mag eens in de Oldsmobile. De kinderen vragen of ik kom spelen. Nu we genezen zijn. 


_