Ik ben ergens waar nxxxx nergens te bekennen zijn. Het is 2022 en ik speel mooi weer door het n-woord met een n en vier keer een x te schrijven. Een vondst want deze Einstein zegt: n + 4 x = nxxxx. Mooi zo, ik heb een talige nxxxx gecreëerd. Het mooie weer valt hier met bakken uit de hemel. Kijk, daar is er nog één. Een nxxxx loopt door de stromende regen. Hij heeft geen bochel, maar zo loopt hij wel. Deze naar voren gebogen nxxxx heeft waarschijnlijk het gevoel dat iedereen hem negeert. Zijn condition humaine is dat men op hem neerkijkt. Dat doet hem wat, maar wat precies weet ik niet. Ik vraag het hem. Pijn, zegt hij, die hagel op mijn hoofd doet pijn. Dan moet je snel doorlopen of binnen blijven als het hagelt, zeg ik. ‘Binnen blijven kan ik niet.’ Hij moet iedere dag ergens zijn, omdat hij studeert, zegt hij. Waarop studeer je? vraag ik. Poëzie, zegt hij. Om ons heen bewegen mensen. Sommigen stoppen met lopen en kijken ons aan. Ze geven ons een paraplu. De nxxxx kijkt de mensen aan en begint te reciteren. Een prachtig gedicht. Hier werden de intellectuelen vermoord. En verloor het land zijn kracht. Dichters werden met rust gelaten. Zij werden genegeerd. Toen verloor het land zijn rust. Hier werden dichters gehoord. Zij werden genegeerd. De mensen zijn stomverbaasd. Ze gaan zelfs op de koude stoepstenen zitten in de hoop dat hij meer reciteert. Dat doet hij met liefde in zijn stem. Er groeit gras tussen de stenen.Vuurstenenmuur met kogelgaten die symbool staat voor de slangen, de kunst, de wereld, de dood en de macht. Plots rijst bij een deel van de groep de gedachte dat hij geen lijder is. Zoals men eeuwenlang beweerd heeft, toch. ‘Jullie zijn geen lijders!’ roept een man met een rode bubbeljas aan, ‘geen zielenpieten of zoiets dergelijks en godverdomme ook geen nxxxx!’ Een zogenaamd beschaafde opmerking door het prachtige gedicht heen. Het stopt met regenen en hagelen. Dat vind ik jammer. Ik vond het juist fijn, al dat vervuilde water uit de hemel op mijn bruine jas gekletterd. De zon breekt langzaam door. Zelfs de vuile stenen schitteren nu. De mensen bewegen. Wij lopen door. Je hoeft de straat maar uit te lopen en als je niet oppast struikel je over de vele stenen. De ene steen is nog groter dan de andere. Er liggen ongepolijste stenen, ruwe stenen, glanzende, zware en lichte stenen op de stoep en straat. We lopen ongeveer honderd meter verder. De brug opent. Wij staan stil. Ik val en sta snel weer op. De nxxxx slaapt in een huis, zegt hij. Dat lijkt mij nogal logisch, zeg ik, en veeg het zand van mijn broek. ‘Nee, dit gaat niet over.’ ‘Wat gaat niet over?’ Wacht even… nu ga ik te snel. De nxxxx en ik, misschien ben ik het zelf wel, zijn we een en dezelfde figuur. Dit gaat over een wens die ik met één woord samenvat: kunstfamilie. Bloedverwant had ook gekund. Dat is ook een mooi woord. Het woord bloed is beladen en daarom vind ik het geschikt. Bloedverwanten, niet-bloedverwanten en stenen zullen voorkomen. Tegelijkertijd zeg ik dat de bloeddiamanten, mocht ik die tegenkomen, niet van jou of van mij en zelfs niet van de bloedverwanten en niet-bloedverwanten zijn. Waarom niet, vraag je? Wij zijn allen te laat, want de brug is lang en breed open geweest. Te laat zijn we, dus moeten we nog een keer wachten. Het is hier te lang gezellig geweest. Ik voeg de daad bij het woord. Mochten de omstanders het lef hebben de stenen mee te nemen, na mijn dringende advies die op de weg te laten liggen, dan zal je zien dat ik gaandeweg aan de hand van voorbeelden en stellingen die ik in al die jaren dat ik mij op de stenen geconcentreerd heb, die gevonden en uitgetekend heb, het begrip ervan zal ontvouwen. Wat is een steen? Hoe ziet die er uit? Waarom liggen er stenen op straat? Van wie zijn de stenen die op straat liggen? De nxxxx heeft zijn haren in vlechten gebonden en hij is op zijn pad onheil tegengekomen. Welk onheil? vraag ik. Mocht het zo zijn dat jij het abstracte begrip na dit nog niet begrijpt, pech, zegt hij. Het is duidelijk. Het kan hem geen bal schelen of ik, de medemens, het vermogen te kunnen zien en begrijpen wel of niet wil aanscherpen. We lopen de brug over. Voetgangers en fietsers. Auto’s en vrachtwagens. Skateboards en mountainbikers. De nxxxx steekt een joint in zijn mond. Voor mij is dat gevaarlijk speelgoed. Ik ben gestopt met blowen toen ik dertig jaar oud werd. Het gevaar was dat ik licht psychotisch werd na het roken van slechts één joint. Na mijn dertigste ben ik begonnen met het maken van kunststenen in allerlei verschillende materialen, waarmee tot op de dag van vandaag composities gevormd worden. Toen ik een kind was maakte ik al composities met de stenen die ik vond in de speeltuin. Die stenen waren voor mij niets anders dan ruimtelijke tekeningen van taal, ritme en diepte. Later, in mijn puberteit, las ik alle boeken over stenen die in de dorpsbibliotheek te vinden waren. Na het lezen van al die boeken had ik een beeld van stenen die stukken natuur waren, als de overgebleven goddelijke wrakstukken na een slagveld. ‘Word je niet psychotisch van het roken van een joint?’ vraag ik. ‘Nee man, ik ben de rijkdom en ruimte die vanzelfsprekend in elkaar overvloeien. Alle boeken in de wereld ben ik na het roken’, zegt hij. Zijn ogen zijn rood. Een stukje bruine hasj heb ik ooit vermalen en door mijn spiegelei gedaan. Dertien jaar oud en een gebakken ei met hasj op brood. Na een uur begon ik te trippen op mijn fiets. Het stuur had ik niet meer in bedwang en mijn oren begonnen te suizen. Ik was de fiets, de ijzerconstructie, het frame en ik boorde er diepere lagen mee aan, dacht ikzelf. Een week later las ik een hele dikke pil over psychotherapie. Van dat woord hadden mijn vriendjes nog nooit gehoord. Psychotherapie, daar wil ik graag wat meer over weten, zei ik tegen mijn vader. Hij is therapeut. Hij schrijft onder meer boeken over dat onderwerp. Hij is echt zo iemand die gerechtigd is om naar het boekenbal in Amsterdam te gaan. Al is hij er nooit geweest. Uitnodigingen krijgt hij nog steeds toegestuurd. Maar hij is er nooit naartoe gegaan. Ben je weer niet gegaan, vroeg ik hem vorig jaar, is dat geen uitdaging voor je? ‘Ik ben er nog nooit geweest.’ ‘Het is niet het eerste boek dat je geschreven hebt. In je laatste boek stap je uit het academische kader en geef je duidelijk aan dat je niet alleen affiniteit hebt met het schrijven van non-fictie.’ ‘Wat heeft dat ermee te maken?’ vraagt hij. Mijn vader is een breed aangelegde therapeut en schrijver. Op de omslag van zijn laatste boek staat een grote meteoriet afgebeeld. Die steen staat symbool voor de mens, denk ik. Mijn vader is een reus die op gevoel een studie zingt die klopt. Wat mij het meest inspireert is dat het schrijven voor hem één wereld is waarin al die reflecties en verhalen ontstaan. De nxxxx rookt wiet. Geen hasj. Ik ruik het nu we langs winkels met aardappelen en vlees lopen.
Louise is mijn hoeder. Ze is mijn moeder. Zij heeft mij samen met mijn vader opgevoed. Van mijn vader heb ik leren schrijven en van haar heb ik leren dromen als een strijder. Ze heeft haar zwakke kanten. Ze slikt Valiumtabletten. Iedere dag neemt ze voor het slapengaan een halve pil. Zonder die witte pil kan ze de slaap niet vatten. Het is een gewoonte geworden. Ondanks dat heeft ze lucide dromen die ze iedere ochtend navertelt. Het navertellen van dromen heb ik met de paplepel ingegoten gekregen. De waarde die zij eraan toekent is out of this world, zou Zola zeggen. Zola is een kunstenaar die regelmatig op bezoek is bij Louise en mijn vader. Geen van de dromen van Louise bleek helemaal uitgekristalliseerd, maar die zijn voor haar stuk voor stuk waardevast, denk ik. De eerste jaren luisterde ik mijn moeders verhalen tot de laatste zin uit. Al dat licht en toch was ik al honderden keren gestruikeld. Gisteren ben ik weer eens gestruikeld. Deze keer over een van die stenen die op straat lag. Mijn benen en knieën liggen open. Louise heeft Betadinezalf op mijn ledematen gesmeerd voor ik vannacht ging slapen. Op mijn armen zitten ook schaafwonden. Droom zacht, zei ze. Toen ik de volgende dag in de middag naar buiten liep kwam ik Lucebert tegen. Hij had een lange jas aan en zijn haren had hij met een klont vet naar achteren gekamd. Waar ga je naartoe? vroeg hij. Ik heb last van al die wonden op mijn lichaam, zei ik. Jij bent net zo hard als wij dat zijn, zei Lucebert tegen mij. Wij? vroeg ik. Ja, wij dichters, zei hij. Lucebert is een dichter en een goede kennis die onregelmatig op bezoek gaat bij Louise en mijn vader. Zijn kennis is welkom, zegt Louise altijd tegen mij. Ik mag hem graag. Hij geeft het goede voorbeeld. Al is hij de laatste tijd wel erg slecht van karakter afgeschilderd in de kranten en andere media, moet ik zeggen. Louise mag hem graag en is daar dus verdrietig om. Vorige week tijdens mijn ochtendbezoek huilde ze, dat kon ik zien, om Lucebert, om wat er de laatste tijd speelt rondom hem. Ik vroeg haar voorzichtig wat er aan de hand was. Eerst was ze stil en toen ze iets zei gaf ze een lang antwoord. Ze zei; ‘Mijn verdriet heb ik al heel lang. Het is niet van gisteren en het is door en door rood gekleurd. Ik houd mijn verdriet het liefst voor me. Dat weet jij. Het opkroppen doe ik niet. Dat is voor mezelf nog het zwaarst. Dat jij mij ziet en hoort huilen, vind ik jammer. Maar dat gebeurt nu eenmaal. Niet gezien worden is een bron van ergernis die niet beter of intelligenter is dan het treuren dat we op grote schaal voorgeschoteld krijgen en dat gretig geconsumeerd wordt. We zijn allen gelijk. Om in het diepe te kunnen kijken en het te kunnen zien moet men zich inspannen. Het grieven vergt inspanning. Het gewicht van de wereld op je schouders nemen vergt moed en innerlijke kracht. Het voorbereiden van een les aan kinderen vergt intense inspanning. Het ontwikkelen van een goed idee over het moederschap vergt een enorme inspanning van de moeder. Bij hen die niet getraind zijn speelt intuïtie geen rol. Liefde valt niet in hokjes op te delen. Ik ben een gewonde vrouw die haar sporen achterlaat. Om tot een diepe conclusie te komen heb ik kostbare energie en discipline nodig om de tijd die het kost om tot een interessante bodemconclusie te geraken uit te zitten. Ik neem er de tijd voor, mijn kind. Er is namelijk niets mooier dan een voldragen treurepisode. Er is niets wonderlijker dan een doorwrochte gedachte daarover, en er is bijna niets spannender dan een coherent en consistent moederschap. Lucebert zijn moeder ben ik niet. Hij is slechts een kennis die onregelmatig op bezoek is. Toch geeft zijn liefdevolle gedrag diepte aan het denken en over het lezen van de dichtkunst. Wat hij mij verteld heeft is waardevol. Wat hij in het verleden heeft gedaan, de zonden, kunnen we niet wegpoetsen. Dat is niet de bedoeling. Vriendschap is geen illusie, mijn kind. Daarom schaar ik die intense ervaringen allemaal onder de grote noemer: poëzie. Poëzie ontsluit diepte en licht in de nachtdroom.’ Ik vind het een mooi verhaal van Louise en toch wringt er iets. Misschien schaamt ze zich voor het tonen van haar strijd? Op de tafel in de woonkamer lag een opengeslagen krant met een aantal berichten op de beginpagina’s over het vermeende naziverleden van de jonge Lucebert. Hij zou zich als jonge man in de jaren tachtig van de vorige eeuw hebben aangesloten bij Stormfront, een nationale White power-beweging. Zoveel was duidelijk en Louise keek mij aan en zei dat ik me er niets van aan moest trekken. ‘Een jonge dichter maakt fouten. Dat hoort zo te zijn. Anders is hij geen echte zoeker’, zei ze. Louise is autonoom in haar opvattingen. Haar gaven zijn niemands bezit en die kunnen nooit in iemands bezit komen. Ze wil verbindingen leggen tussen alle mensen, zonder onderscheid te maken op basis van hun afkomst. ‘Mijn dromen zijn waar’, zegt ze, ‘en om het ingewikkelde begrip te verkleinen tot iets pietluttigs zou het geen goed doen.’ Het naziverleden van Lucebert heeft de boel vertraagd. De kramp waarin deze natie verkeert is contraproductief. Dat was wat ik dacht toen ik de belastende stukken in de krant las. Een jonge Lucebert was speels en dat is tekenend. Deze natie lijkt hem te willen schrappen van alle hoogstaande tableaus. We hebben Zola nodig. Wat vindt hij hiervan? ‘So here I am in Amsterdam. I travelled from London to here by boat and bus. I am a close friend of the family. But first off all I would like to say that I am very happy to be here and to be able to work. The coming year I want to explore family histories. How they affect the personal development of an artist. I have been asking myself whether this family history is essential for the development of an oeuvre. Suppose I would write. Literature exists by the grace of fiction. So why stick to reality?’ ‘I don’t know. One of the most important Surinamese poets was my uncle. His name is Shrinivasi. I love his work, but I also love the work of the great Dutch poet Sybren Polet, for example. He was an experimental poet. No family of mine and yet, when I read his books it feels like he is part of the family’, zeg ik tegen Zola. ‘I would say that this is a poetic discourse. Being black, white, green, yellow, purple or blue is a poetic discourse. Dealing with your own color and with the many colors surrounding you is a color study, like a painting project which develops through mixing, sanding, covering, retouching, thickening, carving, manipulating and exploring’, zegt hij. Zola en ik zijn een broodje gaan eten in de stad. Hij wijst naar de gebouwen langs de gracht en zegt dat die in zijn boek moeten voorkomen. Welk boek? vraag ik. ‘Een doek. Geen boek’, zegt hij in het Engels. Het onderzoek naar familiegeschiedenissen komt in verschillende vormen terug. Wat moet er precies in een doek terechtkomen? Zola wil negatieve dingen bespreken, om die dode dingen tot kunst te verheffen. Niet het bandeloze leven schilderen. Door over negatieve gebeurtenissen in zijn leven te schilderen, door die te proberen te veranderen wil hij een artistieke formule vinden. Net zoals Karl Marx een sociale formule vond voor zijn ideeën over de staat en de verdeling van het geld. Marx vond dit: W-G-W of G-W-G, oftewel: Waren-Geld-Waren. Het eerste betekent dat de arbeiders werken en er geld voor krijgen. Met dat geld kopen ze waren. Het tweede betekent Geld-Waren-Geld. De elite maakt met haar geld meer geld door de waren op te kopen en met winst door te verkopen. Louise en mijn vader hekelen de financiële elite en hebben mij bij geboorte de naam van een leider gegeven. Mijn naam is hyperfictief. Door er telkens opnieuw vorm aan te geven kan ik op de zaken vooruitlopen. Ik ben mezelf al vaker achterna gegaan. Ooit liep ik een hotelgebouw binnen. Ik zag mezelf naar binnen lopen en stenen ontwijken. De vloer van de gang lag bezaaid met stenen. Zola was er ook. ‘This seems to be the perfect place to fully concentrate on my work and think about the meaning of family in a broader perspective. Fundamental questions keep me going.’ Het was geen hotelgebouw maar mijn schrijfkantoor. Over fundamentele kwesties gesproken… Vandaag ben ik er weer. Op mijn witte bureau ligt een blauwe studiegids en een A4-tje waarop een vakbeschrijving staat die uit de gids steekt. Ik haal het eruit. Er staat: Postkoloniaal – schurende culturen. Zwart en wit in de Nederlandse literatuur. Collegejaar: 2022-2023. Keuzevak. Studiegidsnummer: 5583K70. Docent(en) E. Cairo en P. Cézanne. Blackboard: onbekend. Whiteboard. A-la-Carte en EC. 8. Honours class. Niveau: 400. Periode: semester 1, blok I, II. Onderwijstijd in uren (excl. Zelfstudie) 26 uur. Literatuur. We lezen o.a. Harry Mulisch, Het zwarte licht, Michael Tedja, Regen, Claudia Rankine, Citizen, Ta-Neshi Coates, Tussen de wereld en mij. Ik zit aan mijn bureau. Achter mij hangt een whiteboard en aan het board hangen papieren vellen waarop geprinte stenen staan. Ik stroop mijn mouwen en mijn broekspijpen op. Daarna dep ik mijn knieën met watten vol Betadine. Ik schreeuw het uit van de pijn. Niemand kan mij horen. We zitten hier in kleine kantoorruimtes ons ding te doen. Daarna leg ik mijn leren tas weg en ga ik koffie verkeerd zetten. Zola en ik zijn eerder vandaag langs het centrum voor dichtkunst geweest. Een steengoede internationale programmering van dichters hebben ze. De nxxxx staat er ook op. Hij gaat er binnenkort zijn gedichten voordragen. Daar in het centrum voor dichtkunst heb ik ook koffie verkeerd gedronken. Zola dronk gemberthee. Hij zegt nu aan de telefoon tegen mij dat hij per se in hun programma wil. ‘Je gaat toch een schilderij maken? Wat wil je in dat centrum doen?’ ‘I made some notes on my way to Amsterdam. Listen… an experimental novel describes the open space. A totality of elaborate layers of images, which directs itself and each other to go inside. The escape route – metaphors are sublime contradictions. A movement without a centre knows no hierarchy. It takes place in the world with one name and that name changes. An experimental novel places works of art in a specific position. It opens the borders like an independent poem does. What do I create? Wherein? In the house with the door with three crosses on it. You see? What do you think about my notes?’ Zola, Louise heeft een gave. Vraag het haar, zeg ik in het Engels. Louise kan dromen navertellen als geen ander. Hij weet dat zij dat kan. Maar wat is in hemelsnaam een droom? It is constant information which inevitably takes shape. It is new because of history. It is new because of presence. It is tripping on the truth and rejects it. It is not vast in size, but all-inclusive. It is a leap of the mind on a piece of paper. It is like a layer of dirt on the floor. It is for sensitive beings of flesh and blood. Just like an experimental novel that moves diachronically within a vertically and horizontally oriented field. Dreams are a collecting space of ethnographics that travelled much and never stayed in one place for long, zou Zola zeggen.