Zopas verschenen:
In het uitgaande decennium van de vorige eeuw zag Nieuwzuid het levenslicht. Twee lustra later verenigde deze ‘discursieve machine’ zich met yang (toen een kittige fortysomething) om samen nY te vormen. Daar zijn we nu. Ouder zeker, wijzer misschien, maar ook ver genoeg van de jaren 90 verwijderd om er in De kwestie voor één keer op terug te blikken. We doen dat met een keur aan schrijvers die die daverende decade min of meer ongeschonden zijn doorgekomen. Hun 90 uitdagende lemma’s, een wijdvertakt handlexicon sterk, doorprikken het tijdvakdenken en gooien ook ankers naar onze tijd.
Gemakkelijk laten de jaren 90 zich echter niet wegzetten, ook niet in een lijvig eigentijds ‘abc van de cultuur’. Dus doen we een Titanicske en laten we de schotten tussen de rubrieken vrolijk barsten. Zo plaatsen we een toepasselijke ingezonden mededeling van Bebbi Wijnberg, met een verfrissende, enthousiaste blik op de definitieve doorbraak van het managementdenken. De Beelden in dit nummer dragen eveneens de stempel van de nineties: Yoann Van Parys dook in zijn vroegste portfolio en biedt ons een onverhulde inkijk in zijn zoektocht naar een eigen stijl.
Een echo uit het jongste fin de siècle is ook hoorbaar in de eerste van drie bijdragen van De gast van deze jaargang. In ‘In den beginne’ keert Peter Smink terug naar zijn geboorte als schrijver en treedt hij in discussie met het openingsverhaal uit zijn debuutbundel Het slinkende papier (’95). Daarmee voegt hij een nieuwe laag toe aan zijn bijzondere oeuvre, dat niet alleen telkens naar de diepte van dezelfde mysterieuze gebeurtenis peilt, maar ook het daaruit voortgekomen schrijverschap onderzoekt. In Het slinkende papier, Passage (’00), De cultus van het lijden (’06) en Grand mal (’10) danste Smink als een draaiende derwisj in steeds grotere cirkels om dat ene allesomvattende maar ultiem onbevattelijke verhaal. Allengs werd de zoektocht naar de literaire essentie van die gebeurtenis ook een introspectieve zoektocht, waarin zijn eigen oeuvre een steeds grotere rol opeiste; als complicerende factor weliswaar, maar ook als generator van onvermoede werelden. In deze nieuwe verhalen – en in zijn bijdrage aan het ‘Lexicon 90’ – wentelt het oeuvre van Smink zich nogmaals om zijn as. Niet louter om nog eens op een andere manier naar zichzelf te kunnen kijken, maar om het uit te dagen, erop te parasiteren zelfs.
Naast De gast verwelkomen we in dit nummer ook ons nieuwe redactielid, Els Moors, die met de cyclus ‘so böse wie noch nie’ meteen een stormachtige entree maakt. Voorts is er poëzie van Marwin Vos, die ons de ethische vraag stelt naar onze ‘methode’ te midden van de ‘vrije hang / naar verlichte ritmes’ van de wereld, in verzen die het politieke, het persoonlijke en het natuurwetenschappelijke elkaar laten ontmoeten.
Hun gedichten krijgen in De omzet gezelschap van proza uit het Vergulde Tijdperk. Met Arno Schmidts ‘Tamboer bij de tsaar’ voltooit vertaler John Fenoghen een project dat Jan H. Mysjkin in de mid-nineties in de steigers zette.
In De Zift zetten we de in #9 aangekondigde reeks in over de representatie van vooraanstaande filosofen in het genre van de documentaire film. Jo Bogaerts en Leen Van Brussel wijzen ons op de manier waarop Slavoj Žižek en Jacques Derrida poseren en in scène zijn gezet.
In Untagged ten slotte brengt Matthijs de Ridder de ontknoping van het onwaarschijnlijke verhaal van jazzcomponist en frontsoldaat James Reese Europe. Aan het eind van het eerste deel in #9 had Europe schoorvoetend de baan van muzikaal leider van de regimentsband aanvaard. In het tweede deel vernemen we hoe hij eerst hemel en aarde moet bewegen om de loopgraven te mogen betreden, vervolgens het niemandsland voor zich opeist en uiteindelijk door een complicatie in zijn kleine geschiedenis de afspraak met de grote geschiedenis toch nog mist.