In februari 2011 verschijnt bij Uitgeverij Athenaeum De leerschool van het lijden, Carlo Emilio Gadda’s meesterlijke roman La cognizione del dolore vertaald door Frans Denissen. Een fragment hieruit verscheen eerder in nY #5. Hieronder leest u de inleiding die Frans Denissen er in 2010 bij schreef. Op 26 februari om 20 u. wordt De leerschool van het lijden gepresenteerd in de Mechelse boekhandel De Zondvloed.
Die gore klerezooi van het Gadda-vertalen
Carlo Emilio Gadda (Milaan 1893 – Rome 1973) publiceerde zijn roman La cognizione del dolore (ik ben er halverwege mijn arbeid nog steeds niet uit hoe ik de titel moet vertalen: cf. infra) pas in 1963 in boekvorm: op zijn zeventigste, weinige jaren voor hij, geteisterd door een toenemende dementia (praecox kun je die niet noemen, zou hij er zelf ongetwijfeld in een voetnoot aan hebben toegevoegd), zijn handen volledig van zijn literaire werk zou aftrekken. Nadat in 1957 Quer pasticciaccio brutto de Via Merulana (Die gore klerezooi in de Via Merulana), geschreven in 1945–46, door de binnenlandse en vooral buitenlandse kritiek ontdekt was als een mijlpaal in de geschiedenis van de Italiaanse en Europese roman.
La cognizione del dolore is een (nauwelijks) versluierde (de term ‘geromantiseerde’ lijkt me bijna blasfemisch) autobiografie. Ofschoon het verhaal zich afspeelt in een denkbeeldig Zuid-Amerikaans land, Maradagàl (Gadda werkte in 1922–24 als elektrotechnisch ingenieur in Argentinië), dat uit een verwoestende oorlog met het buurland Parapagàl komt (Gadda vocht als vrijwilliger in de Eerste Wereldoorlog drie jaar aan het Italiaans-Oostenrijkse front en verloor tijdens die oorlog zijn enige broer), is de sluier zo dun dat iedere enigszins ingewijde lezer zelfs de onooglijkste plaats- en persoonsnamen herkent. Al in de eerste alinea reikt Gadda de lezer trouwens een sleutel aan, wanneer hij Maradagàl beschrijft als ‘een (…) luchtstreek die in sommige oorden even hagelzwanger is als het zwerk dat dreigend boven enkele halve roeden van ons onvergetelijke Brianza hangt: een meer dan welk ander pijnlijk nauwgezet in roeden verdeeld gewest.’
In dat Brianza, een landstreek in de Voor-Alpen ten noorden van Milaan, liet Gadda’s vader – een zijderupsenkweker op het moment dat de Italiaanse zijde-industrie in volle crisis verkeerde – een buitenverblijf bouwen dat zijn financiële mogelijkheden ver te boven ging. Toen hij kort daarop failliet ging en stierf, weigerde zijn echtgenote dit burgerlijke statussymbool te gelde te maken en voedde nog liever haar kinderen in armoede op. Dit is de autobiografische kern van de roman: de haatliefdeverhouding van het hoofdpersonage, Gonzalo, met zijn moeder, die wordt vereenzelvigd met de villa waarvoor hij en zijn broer honger en kou hebben moeten lijden.
De ontstaansgeschiedenis van La cognizione del dolore is al even complex als die van de meeste van Gadda’s andere boeken, te ingewikkeld om in detail te bespreken. In januari 1929 schrijft hij een (pas postuum gepubliceerde) tekst van een twintigtal pagina’s, Villa in Brianza, waarin alle thema’s van het boek al in nucleo aanwezig zijn. In 1936, na de dood van zijn moeder, verkoopt hij de ‘vermaledijde’ villa en begint te schrijven aan de roman, waarvan hij tussen 1938 en 1941 zeven afleveringen publiceert in het literaire tijdschrift Letteratura. Wanneer na de Pasticciaccio zijn uitgever aandringt op een nieuwe roman, stemt hij in 1963 na lang aarzelen in met de publicatie van de in 1938–41 verschenen afleveringen, die hij eerst nog eens grondig bewerkt, maar hij weigert de door oorlogsomstandigheden ongepubliceerd gebleven hoofdstukken af te staan. In plaats daarvan schrijft hij als afsluiting een fictieve dialoog met zijn uitgever, waarin hij de onvoltooidheid verantwoordt, en voegt een gedicht uit zijn jeugdjaren toe waaruit de hele roman zou zijn gegroeid. In 1970 – hij is dan al volledig afhankelijk van zijn godzijdank correcte vrienden – geeft hij toestemming om de volgende twee (in 1941 geschreven) hoofdstukken aan het geheel toe te voegen. Voor het alleen in een kladversie bestaande laatste hoofdstuk stelt hij zijn veto, en dat is maar goed ook: zo blijft de Cognizione, net zoals de Pasticciaccio, een boek met een open einde, een raadsel dat de lezer zelf moet oplossen.
La cognizione del dolore is de eerste grootschalige tekst waarin Gadda alle functies van zijn schriftuur bij elkaar brengt: elegische autobiografie en psychologische zelfanalyse van een gekweld individu, maar tegelijk ook politieke en sociale satire middels karikaturale en groteske uitbeelding van het opkomende fascisme en de arrogantie van de door oorlogswinsten rijk geworden parvenu’s. Deze veelvoudige opzet dwingt hem alle registers van zijn stilistische virtuositeit open te trekken: Manzoni-pastiches in de landschapsbeschrijvingen naast Carducci- en D’Annunzio-pastiches bij het aanklagen van de holle patriottische retoriek, Lombardisch dialect naast (pseudo-)Spaans, neologismen naast technicismen: La cognizione del dolore is een poging van Gadda om zijn wereldbeeld in zijn totaliteit gestalte te geven. Het resultaat is een uiterst complex, veelgelaagd boek dat zijn rijkdom slechts na herhaalde lectuur prijsgeeft.
Er is een vraag die al maanden door mijn hoofd spookt nu ik dit boek, dat door meer dan één commentator als onvertaalbaar wordt omschreven (al bestaat het intussen in een half dozijn talen), een Nederlands jasje probeer aan te passen. Dit door en door ‘barokke’ boek. (Maar Gadda zelf hierover: ‘De kreet “barok is Gadda!” zou beter worden vervangen door de redelijker en serener vaststelling “barok is de wereld, en Gadda heeft de barokkigheid ervan doorzien en uitgebeeld.”’) Nu heeft diezelfde Gadda in de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw drie literaire werken vertaald, niet toevallig alle drie van auteurs uit de Spaanse barok: Quevedo, Salas Barbadillo en Ruiz de Alarcón. In 1977 zijn die vertalingen samen heruitgegeven, in een tweetalige editie en met een geleerde inleiding en noten van Manuela Benuzzi Billeter. En uiteraard ben je als Gadda-vertaler benieuwd naar de aanpak van Gadda-als-vertaler.
De ervaring is zonder meer opwindend. Gadda heeft de bronteksten scrupuleus gelezen (op interpretatiefouten blijkt hij volgens de bezorgster nauwelijks te betrappen) en ze daarna grondig naar zijn hand gezet. In de tweetalige editie blijkt dat bij de eerste oogopslag: Gadda’s tekst is gemiddeld een derde tot de helft langer dan het origineel. Hij heeft de ‘barokkigheid’ ervan verveelvoudigd. En als je dan zijn Italiaanse versie léést, dan lees je – met het onvervangbare plezier dat zijn verbale acrobatieën de liefhebber bezorgen – achtereenvolgens een boek van Quevedo-Gadda, Salas Barbadillo-Gadda, en Ruiz de Alarcon-Gadda. En je ligt in een deuk als je opeens merkt dat hij, met een knipoog naar zijn eigen werk, de calle mayor van Quevedo vertaalt als Via Merulana (de locatie van zijn eigen magnum opus, waar hij toen nog volop mee bezig was).
Gadda is (samen met André Baillon) wellicht de enige auteur die ik in de loop der jaren zodanig ‘geïnterioriseerd’ heb dat ik hem (weliswaar in vertaling) zou kunnen pasticheren.
En hier komt dan eindelijk mijn vraag: mag ik me als Gadda-vertaler laten leiden door de aanpak van Gadda-als-vertaler? Nee, dat mag ik niet. In het contract tussen de uitgever van het origineel en mijn Nederlandse uitgever staat met zoveel woorden dat de vertaling complete and unabridged zal zijn; en dat ik er niet allerlei dingen van eigen vinding aan toe mag voegen, wordt stilzwijgend aangenomen. Het zal pas mogen vanaf januari 2044, wanneer het werk van Gadda in het publieke domein valt (althans als de termijnen intussen niet opgetrokken zijn), en dan zal ík het niet meer doen.
Dus toch maar ‘vertalen wat er staat’. En daar begint het al: de twee kernwoorden van de titel. Over het (in het Italiaans vrij technisch-filosofische) woord cognizione heeft Gadda zich zelf uitgesproken: ‘het proces van geleidelijke nadering tot een begrip, een proces dat traag, pijnlijk, bitter kan zijn.’ En dolore slaat in de roman zowel op de psychische als op de lichamelijke pijn die het hoofdpersonage lijdt, of misschien preciezer, met de woorden van Leibniz (over wie Gadda in het Italiaans een universitaire scriptie schreef): il male fisico, o dolore, conseguenza del male morale (‘de lichamelijke pijn, of dolore, gevolg van het morele kwaad’).
De leerschool van het lijden werd na lang piekeren mijn werktitel. Tot een halfuurtje googlen me leerde dat deze woordcombinatie 1) voorkomt in een aantal protestantse bijbelvertalingen (‘Hoewel Jezus Gods Zoon was, heeft Hij in de leerschool van het lijden gehoorzaamheid geleerd.’ Hebr. 5:7-9); 2) op grond van deze zin de titel vormt van twee verschillende stichtelijke boeken van Hollandse dominees; 3) tot overmaat van ramp door Roel Houwink ook als titel is gebruikt voor zijn vertaling van Lidelsernes evangelium van Kierkegaard. Ha, ha! Ik ben nog maar vier woorden ver en ik zit al in de puree.
Frans Denissen, 2010