Der Abriß

Uit freespace Nieuwzuid, nr. 23 (2006)

 

Ich möchte gerne Alfred Edels großen Traum in die Tat umsetzen und die Utopie in der Jetztzeit und nicht mehr in der Zukunft ansiedeln. Alfred Edel war immer der Meinung, daß (damals noch Kohl) die Regierung der BRD nur das eine Ziel hätte, nämlich jeden geschichtlichen Beleg der DDR-Zeit auszuradieren. Dieses Programm läuft bereits auf vollen Touren. Die Ursache aber liegt in der Zukunft! (J.Beuys) Deshalb volle Kraft voraus! – Christoph Schlingensief


‘Dürfen Kommunisten träumen?’

Het Palast der Republik bevindt zich op de plek waar vroeger het Berliner Stadschloß stond, het vijfhonderd jaar oude keizerlijke paleis van de Hohenzollern dat in 1945 na een luchtaanval volledig uitbrandde. Vijf jaar na de verwoesting liet de Algemeen Secretaris van de SED, Walter Ulbricht, de ruïne als symbool van het Pruisische feodalisme opblazen. Midden op het Spree-Insel in het centrum van Oost-Berlijn gaapte voortaan een groot urbanistisch gat. Toen Erich Honecker Ulbricht in 1971 opvolgde als partijleider en staatshoofd besloot hij op de locatie van het vroegere slot een polyvalente nieuwbouw op te trekken, waar niet alleen de vergaderingen van het DDR-parlement (de Volkskammer) zouden plaatsvinden, maar ook congressen, festiviteiten, cultuur- en sportevenementen. Het moest een gebouw worden waar de partijdagen van de SED konden worden georganiseerd, maar waarvan ook het volk dagelijks gebruik kon maken. Dat werd het Palast der Republik. In ‘1000 Tage’ werd het tussen 1973 en 1976 opgericht op de Marx-Engels-Platz.

In het Palast bevond zich aan beide zijden van de reusachtige foyer een galerie met zestien muurgrote schilderijen, die allemaal over hetzelfde thema gingen: ‘Dürfen Kommunisten träumen?’ Het Palast omvatte verder ook dertien restaurants, koffiehuizen, bars , snackbars en buffets, een postkantoor, een bazar, twee souvenirwinkels, een disco met twee dansvloeren ‘aus poliertem Naturstein’, een wijnlokaal, een bierlokaal, een speelzaal en een bowlingzaal. De garderobe telde 4964 haken, voldoende voor de 5000 bezoekers die het Palast aankon. De met witte marmer gevloerde lobby werd verlicht met honderden bolvormige glazen lampen, wat het Palast in West-Duitsland de bijnaam ‘Erichs Lampenladen’ opleverde.

 Zwischenpalastnutzung

De recente strijd om het centrum van Berlijn begon toen het plein waar het PdR staat nog de Marx-Engels-Platz heette. In alle stilte had de Berlijnse senaat het plein omgedoopt tot ‘Schloßplatz’, hoewel het plein vroeger nooit zo geheten had. Dan werd in 1990 vastgesteld dat de isolatie van het PdR asbest bevatte en werd besloten tot sanering. Dat gebeurde tussen 1998 en 2003 voor een totale kost van 40 miljoen euro.

In 2002 besliste de Duitse regering echter om het Palast volledig te slopen en het Stadsslot met zijn barokke façade opnieuw op te richten. Tegen deze beslissing rees fel protest. Niet alleen intellectuelen, kunstenaars en politici verzetten zich tegen het idee, ook een groot deel van de Duitse bevolking bleek tegen, vooral ook de voormalige DDR-burgers. Omdat het Palast er na de sanering als een ruïne bijstond, werd geopteerd om in de periode tot de afbraak (2004-2006) het gebouw te gebruiken voor culturele activiteiten. Tijdens deze ‘Zwischenpalastnutzung’ werden tal van concerten, party’s, tentoonstellingen en interventies georganiseerd.

De Zwischennutzung werd door velen gezien als een kans

• um bewußt Abschied zu nehmen von einem Gebäude, das wie kein anderes für die DDR-Gesellschaft von zentraler Bedeutung war und dessen unvermeidbare Asbestsanierung von vielen als symbolischer Akt eines kalten Abrisses angesehen wurde,
• eine kritische und innovativ-experimentelle Auseinandersetzung mit Geschichte, Gegenwart und Zukunft des Ortes zu führen,
• den Ort zu beleben und das Gebäude für Initiativen zugänglich zu machen,
• die Nutzungsvorstellung für die spätere Neubebauung positiv zu beeinflussen und den bisherigen Diskussionshorizont zu erweitern
• die Symbolik des Ortes zu nutzen, um innovative und neue Formen städtischen Lebens ins öffentliche Bewusstsein zu heben. (bron)


De historische mijl

Voor de sloop van het Palast en de wederopbouw van het slot werd echter al lange tijd gelobbyd door tal van organisaties, waaronder bv. de Gesellschaft Berliner Schloß of Stadtschloss Berlin Initiative. In de ogen van deze organisaties is het Palast een architecturaal onding, dat met zijn typische jarenzeventigstijl uit de toon valt naast de barokke Dom en het classicistische, door Schinkel gebouwde Altes Museum. Met de heroprichting van het Schloß hoopt men het historische centrum van Berlijn te reconstureren en een homogeen uitzicht te geven. Met het heropgerichte paleis zou het Museumeiland, dat in 1999 al door de UNESCO tot werelderfgoed was uitgeroepen, beter aansluiten bij de architectuur van ‘Unter den Linden’ met het Kronprinzenpaleis, de Staatsoper en het theater op de Gendarmenmarkt. De ‘historische mijl’, van de Brandenburger Tor tot het museumeiland, zou daarmee een topattractie worden voor buitenlandse toeristen. 

Het nieuwe Stadtschloß, dat omgedoopt zou worden tot ‘Humboldt-Forum’, zal worden gebruikt door de Humboldt-Universität, de Universiteitsbibliotheek en de landsbibliotheek  en door de Stiftung Preußischer Kulturbesitz.

Dat de uiteindelijke beslissing het Palast af te breken ook een politieke bedoeling had, werd duidelijk gemaakt door de Berlijnse CDU-chef Christoph Stölzl die beweerde dat Berlijn nu het gezicht terugkreeg dat de stad door de communisten ontnomen was. Met de wederopbouw van het slot werd ‘de vreselijke vandalendaad van 1950’ weer ongedaan gemaakt.   

De verdringing van de DDR

Hoewel tot de afbraak van het Palast in 2002 besloten werd, was door de acties en interventies uit de Zwischennutzungperiode lang niet duidelijk of die afbraak er ook zou komen. Lange tijd hoopte men het Palast te kunnen redden. Op talloze websites werd verslag uitgebracht over reddingsplannen en alternatieven voor de sloop. Sinds februari 2006 is de sloop echter begonnen. Niet onproblematisch, want omdat het Palast zich op het museumeiland bevindt, dreigt bij afbraak de daartegenoverliggende Dom te verzakken. Voor elke ton Palast die wordt weggehaald, moet men dan ook een ton zand in de plaats storten. Voor Pasen 2007 moet het Palast zijn afgebroken. 

De officiële omgang met het Palast der Republik is symptomatisch voor de omgang van de Duitsers met het ‘andere’ Duitsland dat vijftig jaar de Duitse identiteit tot een probleem heeft gemaakt. Architectuurprofessor Klaus Wever noemde het Palast ‘een koekoeksei van de andere Duitse staat in het nest van de Bondsrepubliek’. Voor de Berlijnse CDU’er Friedbert Pflüger staat het Palast voor de SED-dictatuur ‘und gehöre daher nicht zur Identität der Deutschen’.

Al vrij snel na de val van de muur werd geprobeerd de DDR politiek-ideologisch onschadelijk te maken door de vermarkting van Oost-producten, de imitatie van Oost-stijlen, de discursivering van concepten als ‘Ostalgie’ en de systematische afbraak van DDR-monumenten en gebouwen. Midden in de chique Friedrichstraße is Checkpoint Charlie een toeristische attractie geworden. De Muur is zo goed als geheel gesloopt. Het is duidelijk dat de Duitse overheid de DDR-periode zo snel mogelijk wil neutraliseren, zonder daarbij rekening te houden met het feit dat vijftig jaar lang gemiddeld bijna 17 miljoen Duitsers in de DDR hebben geleefd en gewerkt. De scène in Goodbye Lenin waar Alex een dag na afsluiting van de omruilperiode de Oost-marken van zijn moeder tevergeefs probeert om te ruilen voor West-marken, illustreert duidelijk het ongeloof en de onmacht van vele Ossies tegenover de West-Duitse recuperatie. ‘Het is wel vijftig jaar ons geld geweest,’ schreeuwt hij de bankbediende in het gezicht.

Behalve met ideologie heeft het onafwendbare lot van het Palast der Republik natuurlijk alles te maken met erfgoed, toerisme en citybranding, al zouden we het ook zo kunnen formuleren dat erfgoed, toerisme en citybranding altijd al fundamenteel doordrenkt zijn van ideologie.

Het lijdt geen twijfel dat de heropbouw van het Stadtschloß en de restauratie van de historische mijl passen in de citybranding van Berlijn als een stad die zowel economisch, ideologisch als historisch uit zijn asse verrijst.  De nieuwe Postdammer Platz moet duidelijk maken dat Berlijn een stad is waar global capitalism een pied-à-terre heeft. De historische mijl zal het bewijs vormen dat het Pruisische hart van Berlijn weer ‘heel’ is (alleen de Alexanderplatz en de Plattenbauten op het westelijke deel van de Karl Marx Allee moeten nu nog worden aangepakt). De recente positionering van Berlijn als een knooppunt tussen Pruisen en Duitsland, tussen Duitsland en global capitalism illustreert Hans Mommaas’ stelling dat branding ‘expliciet en algemeen maakt wat impliciet en gefragmenteerd als onderscheidende affiniteit of tactiek aanwezig is’.

Citybranding als ideologisch manoeuvre en de DDR als geschenk

De sloop van het Palast en de heroprichting van het stadsslot passen daarmee in een poging van de overheid om een letterlijk gefragmenteerde geschiedenis te normaliseren en te homogeniseren. Indirect betekent dit ook dat zowel citybranding in het algemeen als de Berlijnse aanpak in het bijzonder een niet-moderne omgang met een de facto moderne realiteit zijn. We zouden dit ook anders kunnen formuleren: als een regressieve omgang met een postmoderne realiteit. Als negatie van een historische realiteit leidt citybranding dan ook tot een vervalsing van die historische realiteit. Het is een verhaal dat (historische) verschillen uitvlakt of neutraliseert.

Als verhaal probeert citybranding ‘de verloren gegane lokaal-stedelijke identiteit opnieuw strategisch-reflexief vorm te geven’. (Mommaas) De vraag is alleen: ‘waarom is die identiteit verloren gegaan?’ Het antwoord daarop is: ‘daar heeft de geschiedenis voor gezorgd’. De steeds verderschrijdende fragmentatie van onze steden is een fundamenteel (post)modern verschijnsel. Die fragmentatie is ook gepaard gegaan met een radicale, heterogenisering van de stedelijke functies. In al zijn lelijkheid, in de heterogeniteit van bouwstijlen, in fenomenen als de Boomsesteenweg (een Amerikaans gebruik van het Vlaamse landschap), in zijn ruimtelijke wanorde is Vlaanderen daar een perfect voorbeeld van. Maar ook in Berlijn was deze heterogenisering zeer goed merkbaar. Voor de Wende in de ruïnes van de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog (Anhalter Bahnhof, de Gedächtniskirche, het waste land van de Potsdamer Platz, de Muur, het Olympiastadion). Na de Wende  door de kortstondige juxtapositie van twee heterogene economische systemen in hun urbanistische en semiotische diversiteit. Deze unieke historische situatie heeft men jammer genoeg niet beschouwd als een schitterend cadeau van de geschiedenis aan de Duitse natie. Hier kregen de Duitsers plots een bijzonder erfgoed cadeau dat verdiende ‘gekoesterd’ te worden. ‘Cultureel erfgoed is iets dat we “zomaar” krijgen. Ongewild, ongevraagd…’ (Caepenberghs) Op de talrijke academici na die massaal veel boeken en studies publiceren over het dagelijks leven in de DDR heeft het officiële Duitsland dat nooit of te laat gezien.

Dictatuur en utopie

Daarmee heeft Duitsland ook de kans gemist om zich nog maar eens kritisch met zijn identiteit in te laten. De uitbanning van de nazisme na de oorlog was radicaal. Wellicht heeft men gedacht dat men met dezelfde Teutoonse discipline de DDR-dictatuur op dezelfde radicale manier moest uitbannen. Maar net zoals Triumf des Willens onmiskenbaar tot het Duitse erfgoed behoort en ons toont hoezeer Duitsland onder het nazisme gedreven werd door een soort collectieve doodsdrift, behoort alles wat in de DDR-cultuur geproduceerd werd tot het Duitse erfgoed en de Duitse, fundamenteel gespleten identiteit. Mét de militaire parades op de Stalin Allee, mét het Palast der Republik als respectievelijke uitingen van de dictatuur en de utopie.

‘Praten over “cultureel erfgoed” is meteen een denkoefening over de beladen notie “culturele identiteit”‘ (Caepenberghs) Dat geldt zeer zeker voor de discussie over het Palast der Republik. Hier hadden we een geschenk dat ons uit het verleden kwam toevallen en dat na de Wende in het spanningsveld tussen twee systemen, twee tijdperken kwam te staan. Het gevarieerde gebruik dat er in de Zwischennutzungsperiode van werd gemaakt, bewees dat een eigentijds project de waarde van het Palast als letterlijk gedeconstrueerd Volkspalast tot uitdrukking kon brengen. Hier was effectief sprake van betrokkenheid als basisattitude van omgang met het erfgoed. Ontmanteld, gesaneerd, maar behouden als skelet van staal en beton was het Palast een perfecte tussenvorm tussen DDR en BRD, tussen heden en verleden, maar altijd tegemoet komend aan het volk dat niet zichzelf is. Met het behoud van het Palast had Duitsland kunnen tonen hoe men als staat kritisch met de eigen culturele identiteit kan omgaan. Behoud zou immers bewezen hebben dat men in het historische en politieke hart van de natie een aan het huidige systeem wezensvreemde element kon dulden. Bovendien had men daarmee getoond dat dit wezensvreemde element de Duitse identiteit evenzeer bepaalde als de Pruisische geschiedenis. Hergebruik was een zeer goed voorbeeld geweest van een hedendaagse omgang met erfgoed, omdat het een poging zou zijn geweest om het heterogene te denken in het hart van de Duitse cultuur. Als een van de weinige landen ter wereld had Duitsland kunnen tonen dat zijn identiteit fundamenteel werd bepaald door alteriteit; dat zijn identiteit dus fundamenteel heterogeen was. Iets soortgelijks zei ook Rem Koolhaas:

Es ist doch absurd, wenn Historisches im Namen der Geschichte eliminiert wird… Ich würde auch einen Abriss nicht empfehlen, denn er wäre ebenso künstlich wie seine Erhaltung. Aber sein derzeitiger zwiespältiger Zustand ist doch auch interessant. Der Palast ist eine Konstruktion mit ungewissem Status, die noch immer große Möglichkeiten bietet.


Een vreemdsoortig baken

De sloop van het Palast én de recente citybranding van Berlijn (of van het historische hart van Berlijn) gaan echter in tegen een fundamentele behoefte van de Berlijners. Met het behoud zou men er namelijk in zijn geslaagd het Palast te duiden als een ‘bron van ruimtelijke identificatie en onderscheiding te midden van een werkelijkheid waarin eens gevestigde kaders van identificatie (…) minder duidelijk zijn geworden’ (Mommaas). Alleen zou het PdR geen homogeen teken geweest zijn in een voor de rest heterogene stedelijke en historische omgeving, maar een heterogeen baken voortgekomen uit zijn heterogene context. In zijn gedeconstrueerde staat als permanente ruïne had het Palast bewezen dat culturele identiteit altijd al door het andere bepaald is en als dusdanig ook een permanente ruïne is.

Terwijl een eigentijds project voor het Palast der Republik een voorbeeld was geweest van een ethische omgang met erfgoed, is de heropbouw van het Stadtschloß niet meer en niet minder dan simulatie van de geschiedenis. In die zin zijn de sloop van het Palast en de wederopbouw van het slot een voorbeeld van een cynische, reactionaire en regressieve omgang met erfgoed. Erfgoed dat in de gedaante van het opgeblazen keizerlijk paleis de overgang had gemaakt van materieel naar immaterieel omdat het door de onstuitbare gang van de geschiedenis zelf was doorgestreept.