De schaduw van de menigte

Over Tiqquns poëtica van de burgerloorlog
Eerst gepubliceerd in nY #5, als onderdeel van een Kwestie over ‘radicale poëtica’s’

Qui dit antagonisme, dit guerre civile;
Donc qui dit gouvernement, dit guerre civile.
Anselme Bellegarrigue

Fuck tha police, comin’ straight from the underground.
N.W.A.

‘Operatie Taiga’ werd geen succes. Onder die naam dacht de Franse antiterrorisme-eenheid op 11 november 2008 in het dorpje Tarnac een netwerk van ‘anarcho-autonomen’ op te rollen dat zich schuldig zou hebben gemaakt aan ten minste één geslaagde sabotagepoging op een TGV-lijn. Al snel werd echter duidelijk dat er niet alleen geen sprake kon zijn van een ‘netwerk’, maar dat het dossier à charge van meet af aan flinterdun was. De reden waarom Operatie Taiga desondanks de gemoederen zowat een jaar heeft beziggehouden, is dat ze een zeldzame inkijk biedt in de logica van ‘the war against pre-terrorism’. [1] Giorgio Agamben is een van de eersten die heeft gewezen op de soms hallucinante denktrant van de aanklagers. [2] Zo zouden de negen verdachten zich ophouden ‘op een plek waar ze zich gemakkelijk aan politietoezicht kunnen onttrekken’ en ‘bewust het gebruik van mobiele telefoons vermijden’. Met andere woorden: wonen op het platteland en geen gebruik maken van hedendaagse communicatiemiddelen betekent je onttrekken aan de eis van permanente zichtbaarheid en controle die de autoriteiten klaarblijkelijk stellen, en die burgers vanzelfsprekend dienen te onderschrijven. Wat de Tarnac-affaire pijnlijk blootlegt is de vorm die hedendaagse machtsuitoefening aanneemt, namelijk die van het beheren van levenswijzen. Daarbij wordt kennelijk een grens wordt getrokken tussen aanvaardbare, want te controleren lifestyles en oncontroleerbare vormen van samenleven. De ironie wil dat dit juist de centrale these is van wat het belangrijkste ‘bewijsstuk’ uit het dossier werd: L’insurrection qui vient. Het is dit boek, geschreven door het anonieme ‘comité invisible’, dat de aanklagers op het spoor heeft gezet van de ‘anarcho-autonome’ groep uit Tarnac. Zoals de hoofdverdachte Julien Coupat het stelt in een interview met Le Monde: ‘het is lang geleden dat de Franse staat door angst bevangen werd vanwege een boek.’ [3]

L’insurrection qui vient werkt een aantal thesen uit die eerder opdoken in een reeks eveneens collectieve en anonieme teksten die verschenen in het tijdschrift Tiqqun. Dit tijdschrift en het comité invisible tonen dat verzet in het tijdperk van biopolitieke verzadiging, waarvan de oorlog tegen het terrorisme een van de symptomen is, de vorm van de opstand aanneemt, en trekken een lijn van het straatrumoer in Athene naar dat van de Parijse banlieues. De opstand is nadrukkelijk niet de ‘revolutie’ (1789, 1917), noch de ‘revolte’ (1968), noch het ‘top-hoppen’ van de andersglobalisten (1999–).

Tiqqun presenteert vooreerst een poëtica van de opstand; een poëtica van het hoe waarin niet alleen de situationisten en de surrealisten elkaar vinden, maar ook de Rode Brigades, de autonomiabeweging en de naoorlogse Franse en Italiaanse filosofie. In hun schijnbare eclecticisme vertrekken Tiqqun en de teksten van het comité invisible altijd vanuit de relatie tussen politiek en poëzie, tussen het woord en de daad, die bepalend is geweest voor de literaire moderniteit. Die relatie is ook waar het radicale denken over politiek en gemeenschap van bijvoorbeeld Georges Bataille of Guattari & Deleuze begint; bovendien was ze cruciaal in de gewapende strijd van de linkse bewegingen in de jaren zeventig en tachtig. De artikelen en pamfletten van de Tiqqun-groep herinneren voortdurend aan de, nu wellicht ongemakkelijke, nabijheid van die drie sferen. De ‘komende opstand’ is niet zozeer een kwestie van directe confrontatie, van de charges van een avant-garde, als van het vinden van nieuwe, alle- daagse ritmes. Het gaat om het zich toe-eigenen van taal, architectuur en topografie. Tiqqun en het comité invisible scheren in een soms duizelingwekkende vaart langs de geschiedenis van de moderne literatuur, filosofie en politiek, en verkennen het opstandige potentieel ervan voor een politiek van het leven hier en nu. Aangezien het geweld altijd een cruciaal thema is geweest in het moderne denken en dichten, gaan ook zij die kwestie zeker niet uit de weg. Het geweld in Tiqqun en L’insurrection qui vient is in de eerste plaats gericht tegen de mimesis: in hun oproep tot sabotage van iedere vorm van representatie – of dit nu de parlementaire democratie is of de dagelijkse communicatie – vinden zij een groot deel van de esthetische en filosofische traditie van de voorbije eeuw aan hun zijde.

Nochtans is het raamwerk van deze opstandige poëtica erg grimmig – dat is te zoeken in de burgeroorlog van alledag, die de afgelopen vier decennia ons leven in de greep heeft gehouden. In Tiqqun resoneert de poëzie van de surrealisten met de gangsta rap van Nique Ta Mère. Het strijdperk van de burgeroorlog wordt niet alleen bevolkt door Sarkozy’s politie, het ‘Black Block’ en de jongeren uit de banlieues, maar ook door conceptuele personages als ‘de Bloom’. Tiqquns burgeroorlog is er een die zich op vele fronten tegelijk afspeelt. Het is een fluïde conflict dat uitgevochten wordt in het straatgevecht en in de liefde, in de taal en in de gebaren, in de theorie en de verbeelding en dat de tegenstellingen tussen deze zaken opheft.

De metafysica en de Bloom

De guerilla komt altijd uit het niets.
Ulrike Meinhof

Het is in de opheffing van tegenstellingen dat het metafysische karakter van de burgeroorlog gelegen is. In de Kabbala duidt ‘tiqqun’ het proces aan van de messianistische verlossing, opgevat als het herstel van de eenheid tussen leven en zin (1999, 16). De inzet van politieke daden is voor Tiqqun niets minder dan het leven zelf, of misschien beter: de bestaansmogelijkheid van de veelheid van levensvormen (formes-de-vie). Deze politiek als kritische metafysica vormt een offensief tegen wat we de kapitalistische kenosis kunnen noemen: de leegmaking van de (levens)wereld. Die wereld is voor Tiqqun altijd metafysisch. Het is geen louter materiële wereld, maar het product van betekenisgeving. Wij produceren werelden, veeleer dan dat ‘de wereld’ voorafgaat aan de veelheid van betekenissen die wij aan haar geven, of de talloze wijzen waarop wij ons in de wereld oriënteren. Het kapitalisme fungeert echter als een metafysisch koekoeksjong dat al die potentiële werelden uit het nest wipt. Het kapitalisme onteigent de wereld en reduceert de volheid ervan tot niets. De kritische metafysica die Tiqqun voorstaat, behelst dan ook niets meer of minder dan de vernietiging van dit niets. De burgeroorlog is een kwestie van alles of niets: of de volheid en veelheid van de levensvormen, of het niets van de kapitalistische leegmaking.

Het product van deze leegmaking van de wereld is wat Tiqqun, in navolging van Guy Debord, het ‘Spektakel’ noemt. In het Spektakel hebben alle werkelijke ervaringen – van de wereld, de anderen, onszelf – plaatsgemaakt voor de voorstelling ervan. Tiqqun geeft aan Debords Spektakel echter een vitalistische, biopolitieke draai. Dít Spektakel is geënt op het beheer van vitale verlangens, zoals dat voor hun rekening wordt genomen door de entertainmentindustrie, de experience economy, of de pornografie. Tiqquns opstand is gericht tegen de hydra van de biomacht en het kapitalisme. Dit monsterverbond wordt door het comité invisible simpelweg als ‘Empire’ aangeduid. De burgeroorlog is diffuus en tegelijk uiterst tastbaar: het Empire is de vijandige leefomgeving als geheel (2001, 241). Het zijn de coördinaten van een valse leefwereld, die als ‘hostis’ (ofwel ‘absolute vijand’) vernietigd moeten worden. Tiqquns burgeroorlog is dan ook tegelijkertijd globaal en uiterst lokaal: de opstand kan vanuit ieder punt in het biopolitieke weefsel vertrekken (237).

De pionnen in de burgeroorlog zijn de verschillende levenswijzen die het Empire toelaat en die allen zijn te herleiden tot wat Tiqqun ‘de Bloom’ noemt. De Bloom is de mens zonder eigenschappen of substantie. Tot in zijn meest intieme ervaringen en karakteristieken is de Bloom absoluut te mobiliseren gebleken. Ten behoeve van de schaarse resterende arbeid is hij bereid om zijn ‘persoonlijkheid’ in de strijd te gooien en zijn leefwereld (of zoals de Bloom zegt: zijn ‘netwerk’) optimaal uit te buiten. Als product van de spektakelmaatschappij draagt de Bloom tevens de kiem van haar vernietiging in zich. Ontdaan van iedere bepaaldheid, beschikt hij over de potentie zich los te maken van de wereld van het Spektakel. De losmaking van de Bloom ten opzichte van de spektakelmaatschappij vindt dan ook niet zozeer plaats door een ‘onderdrukte’ identiteit op te eisen, maar door de radicale weigering identiteit in te (laten) vullen. Tiqqun spreekt expliciet van een keuze die een messcherpe grens trekt tussen degenen die de Bloom blijven en daardoor mede de hostis vormen die vernietigd moet worden, en hen die de Bloom laten voor wat hij is: niets. Tiqquns strijdkreet ‘mort au Bloom!’ is dan ook dubbelzinnig. Het geweld zal zich op de algemene vijandige omgeving richten, en juist omdat de Bloom niets is, is hij onvoorspelbaar. Vandalisme, zinloos geweld, de opstand van de banlieues, high school shootings en andere vormen van amok, de hikikomori van de Japanse jeugd vormen evenzogoed aanvallen op het Empire als directe sabotage (1999, 38).

Partij kiezen

De burgeroorlog die in Tiqqun en L’insurrection qui vient wordt beschreven stelt ons voor een even simpele als ingrijpende politieke keuze: to be or not to be. Vanuit deze gedachte schrijft Tiqqun dat de veelheid van sociale tegenstellingen uit de afgelopen twee eeuwen (bourgeoisie/proletariaat, patriarchaat/vrouwenbeweging, kolonisator/gekoloniseerde) is opgelost in de ultieme tegenstelling zijn/niet-zijn, leven/niet-leven. De vorm die het verzet binnen deze Tegenstelling-met-hoofdletter aanneemt wordt in Tiqqun en L’insurrection qui vient consequent de ‘Parti Imaginaire’ genoemd. De ‘denkbeeldige partij’ is de ‘negatieve menigte’, namelijk al diegenen die zich negatief ten opzichte van Spektakel en Empire verhou- den en die ogenschijnlijk door niets verbonden worden, en al zeker niet door een klassiek klassenbegrip (1999, 50). De Parti Imaginaire is derhalve onzichtbaar. Zij bevat immers al die elementen die geen plek krijgen, of willen innemen, in het alomvattende zichtbaarheidsregime. De revo- lutionaire tak van de Parti Imaginaire heet dan ook het ‘comité invisible’ (2001, 37). De Parti Imaginaire creëert ‘subversie zonder subject’ (1999, 50). Zij heeft geen programma en stelt geen eisen.

De Parti Imaginaire vertrekt vanuit de ervaring van de afwezigheid – het niets – dat de kern van het Empire uitmaakt. Een dergelijke ervaring is alledaags en kan plaatsvinden in de steriliteit van het winkelcentrum,
aan de toonbank van de ‘ambachtelijke’ bakkerij in de betonwoestenij van de buitenwijk (46), in het onderwijs dat zich toelegt op het klaarstomen van de nieuwe, buigzame homo economicus. In zekere zin wordt deze ervaring gemeengoed: het is die van het precariaat, de jeugd in de voorsteden, de zelfmoordenaars van France Télécom en het leger werkelozen. De ervaring van het niets, die de afgrond vormt waarop de Parti Imaginaire zich opricht, woekert voort, precies omdat de spektakelmaatschappij implodeert. Het sociale weefsel is gescheurd, niet zozeer door interventies van buitenaf, maar doordat de (neoliberale) kapitalistische logica zich tegen sociale verbanden richt en zelf haar subjecten boven de afgrond laat balanceren. De permanente status van massawerkloosheid sinds de jaren zeventig, de concurrentie- en keuzedwang die tot op het meest intieme niveau van onze levens is opgelegd, de afmatting van ‘flexibele’ werknemers, de afgrond tussen de financiële elite en de precaire massa, de sociale en geografische verbanning van de economische verliezers naar de getto’s, het cynisme en opportunisme op de werkplek maken allemaal dat de maatschappij haar breekpunt bereikt. De wereld van Tiqqun en L’insurrection qui vient is die van na de sociale implosie. Het comité invisible verkent welke politiek hieruit mogelijk is en duwt de samenleving verder uiteen, tot aan haar opheffing. Zinloos straatgeweld, ‘een fraaie moord’, leerlingen die hun school willen opblazen, de Nederlander Karst Tates die zijn auto in de mensenmassa boort op Koninginnedag, het zijn allemaal fenomenen die kunnen worden gelezen als microscopische, maar absolute aanslagen op de maatschappelijke orde (2001, 36; 1999, 58). Het gaat hierbij niet zozeer om de inhoud van de daden, maar om de ‘pure beslissing ervan’ (61).

Hoewel zij iedere avant-gardelogica afwijzen, loopt door Tiqqun en L’insurrection qui vient de rode draad van de esthetisering van het geweld: nadrukkelijk staat de vorm (het hoe eerder dan het wat) centraal (61). In haar poëtica van de burgeroorlog koppelen Tiqqun en L’insurrection qui vient de surrealistische en lettristische uitbarstingen aan het ‘j’ai d’la haine’ van de Franse gangsta rap. Het voornaamste slachtoffer moet de mimesis zijn. De partizaan van de Parti Imaginaire loopt vooruit op de taal van het Spektakel en is ‘zijn eigen tekst’ (64). Het positieve karakter van de Parti Imaginaire ligt in het feit dat zij opereert in ‘de dode hoek van de onrepresenteerbaarheid’. De ogenschijnlijk gratuite daden van de Parti Imaginaire vormen een nieuwe ‘grammatica van de verzetsdaad’ (74). Het is precies in de weigering van de codes van het Spektakel, in de terugkeer naar de pure potentie tot spreken, dat de Parti Imaginaire de schijnbare neutraliteit van het Spektakel in de taal ruïneert (76). In navolging van Renato Curcio, een van de oprichters van de Rode Brigades, pleit Tiqqun voor een ondergronds (communicatie)netwerk dat opereert tegen het idioom en de informatie van de macht (2001, 247). De opstand is niet het werk van brute kracht, maar van een ‘weten en kunnen’ (savoir-pouvoir). De onzichtbaarheid van de Parti Imaginaire is hierin een voorwaarde om te kunnen communiceren. Wat we met elkaar zouden moeten communiceren zijn geen programma’s, maar strategische, zelfs cartografische kennisvormen: ‘portulanen’ die ons helpen oriënteren in de burgeroorlog, om vluchtlijnen uit het Empire te traceren (285).

Offensieve utopieën

Hoewel de Parti Imaginaire het negatieve belichaamt ten aanzien van het Spektakel, neemt zij niet uitsluitend de vorm aan van de geweldsuitbarsting. De Parti Imaginaire is in de eerste plaats de positiviteit van de talloze autonome vrije zones die zich aan de dubbele houdgreep van de biomacht en het consumentisme hebben onttrokken. Zij omvat al die gemeenschappen (communes) waaruit het naakte leven resoluut gebannen is en waarin de vorm en de betekenis van altijd singuliere levens gecreëerd worden (1999, 67). Zowel in Tiqqun als L’insurrection qui vient zijn maatschappijkritiek en alledaagse ervaringen één. De Parti Imaginaire herneemt Debords credo dat een juiste levenswijze de meest geduchte kritiek op het Spektakel is. De autonome gemeenschap is zodoende een offensieve utopie, en de Parti Imaginaire niets meer of minder dan de tomeloze woekering van dergelijke communes.

Tiqqun en L’insurrection qui vient trekken hun geschiedenislessen in de eerste plaats uit het rifiuto (de weigering van elementaire kapitalistische categorieën als ‘werk’) van de Autonomia-beweging. Als een van de zeer schaarse bewegingen uit het recente sociale verleden heeft Autonomia nooit gezocht naar erkenning door het ‘parlementair kapitalisme’ (2001, 241). Wat Autonomia het comité invisible leert, is dat juist de toe-eigening een essentieel moment in de burgeroorlog is: de toe-eigening van de ruimte (door deze te kraken en te herverdelen), de toe-eigening van wat altijd al gedeeld was (de taal, de communicatiemiddelen), de toe-eigening van de overlevingsmiddelen (dankzij diefstal en het opzetten van ravitailleringsnetwerken) en de toe-eigening van het geweld. Autonomia leert dat onafhankelijkheid niet begint op een geprivilegieerd punt op de geopolitieke kaart van het Empire (zoals de sloppenwijk of de universiteitscampus), maar dat zij altijd in het midden begint, met de toe-eigening (253).

De ruis van het Black Block

Cache-toi, guerre!
Lautréamont

Zoals gezegd ligt de stootkracht van de Parti Imaginaire niet buiten het Empire. Zij duwt het systeem – zij het zeer lokaal – naar een breekpunt, naar een punt waarop de verschillende levensvormen elkaar aansteken en intensifiëren. De Parti Imaginaire laat zich voorstellen als de niet te neutraliseren ruis van het Empire. De proliferatie van de Parti Imaginaire, de kunst van het voeren van de burgeroorlog, vindt plaats als een soort feedback. Het breekpunt is het moment waarop de gezamenlijke resonantie van de elementen van de Parti Imaginaire zo oorverdovend is dat zij ‘normale’ communicatie onmogelijk maakt (2001, 71). Anti-imperiale strijd wordt zodoende op de eerste plaats een kwestie van ritme, van toenemende intensiteit en elan. Wanneer Tiqqun spreekt over een ‘politiek van het ritme’ wordt daarmee niet gedoeld op het binaire ritme van de techno – de soundtrack van het digitale kapitalisme – maar op het syncopische, onvoorspelbare ritme van de overgave aan de improvisatie (79). De (non-)strategie van comité invisible is die van het butterfly effect, waarbij microscopische lokale acties onverwacht kunnen resoneren juist daar waar elk verband lijkt te ontbreken. Het verspreiden van paniek is hierin cruciaal. Het is in de paniek dat gemeenschappen zich losmaken van het sociale lichaam (‘in de paniek wordt iedereen het fundament van zijn eigen crisis’ [71]) en dat er zich onverwachte vluchtlijnen uit de bestaande orde vormen (zoals Tiqqun dit zag gebeuren tijdens de protesten in Genua in 2001).

Het comité invisible zet zich dan ook in voor het uitlokken van paniek. Ze doen dit door het intensifiëren van ruis, door het verspreiden van mist die tegelijkertijd dissimulatie en disseminatie inhoudt (80/81) Het is in de opaciteit van de mist dat stommelende ritmes mogelijk worden, dat de wanorde kan samenkomen. De ruis en de mist representeren niets en bieden daarom de mogelijkheid tot het creëren van anonieme singulariteiten. Het comité invisible legt zich toe op het creëren van dergelijke zones d’opacité offensive: zij vormen het toneel voor de burgeroorlog (82).

De manifestatie van het Black Block, met name tijdens de hevige protesten tegen de G8 in Genua in de zomer van 2001 (die eindigden in de dood van de jonge betoger Carlo Guiliani), is volgens Tiqqun zo’n zone d’opacité offensive. Het Black Block is een non-subject dat kan bestaan uit om het even wie, het is de ‘ennemi quelconque’. In tegenstelling tot de overdadige zichtbaarheid van de ‘Tute Bianche’, de actievoerende (en met nadruk ‘ontwapenend’ bedoelde) clowns van het andersglobalistische circus, het ‘Climate Camp’ of de fietsers van ‘Critical Mass’, stelt het Black Block geen eisen. Het produceert geen kennis (over motieven, ideologische afstamming, organisatie of herkomst), en al helemaal geen kennis die voor de macht te duiden is. De kracht van het Black Block is juist gelegen in de weigering om het spel mee te spelen. De onherkenbaarheid en daarmee de onzichtbaarheid van het Black Block zorgen ervoor dat de afloop van de confrontaties die het zoekt nu eens níét voorspelbaar is (270). Het Black Block creëert, in de grootstedelijke ruimte waarin zij zich manifesteert, ruimte voor de onrepresenteerbare ‘meute’, een zone die de mogelijkheid biedt tot volstrekt immanente gebeurtenissen.

Het Black Block zet de toon door in feite niets anders te zijn dan een aanvalstechniek, een geweldsvorm die door iedereen toe te eigenen is (257). Tegenover het romantische fantasma van de andersglobalisten, dat van de onschuldige en ongewapende massa tegen de gecorrumpeerde en gewapende orde, stelt Tiqqun de radicale desubjectivering van het Black Block. Tegen het nieuwe voluntarisme van denkers als Peter Hallward of Alberto Toscano [4] – wier prescriptieve Wat te doen? nog steeds beantwoordt aan de biopolitieke logica van de urgentie en de mobilisatie – stellen Tiqqun en L’insurrection qui vient de ultieme demobilisatie van de ‘singularité quelconque’. Dit is een demobilisatie die allesbehalve passief is en kan beginnen met de bezetting van een pand, een trein, een dorp of om het even wat.

Die demobilisatie betekent het stilleggen van de stromen die het Empire in leven houden. ‘Sabotage’ gaat in de eerste plaats over het opruimen van obstakels, over ruimte vrijmaken voor nieuwe gemeenschappen en communicatiewijzen, over het scheppen van nieuwe territoria. Het wapen bij uitstek in handen van het verzet is niet Sorels ‘algemene staking’, maar ‘de algemene blokkade’. In een economie die draait op uitzend- en afroepkrachten, op outsourcing en flexwerk, zou zo’n blokkade wel eens fataal kunnen zijn (125). Waar de klassieke sociale beweging de fabriek had om militanten elkaar te laten vinden, hebben de communes de gehele sociale ruimte – de ‘sociale’ of ‘grootstedelijke fabriek’ zoals die in Italië geconceptualiseerd werden – ter beschikking. Die ruimte onteigenen betekent ook: volharden in ‘wij’ te zeggen, een gemeenschap durven te vormen in de gebeurtenis die de ontmoeting kan zijn, tegen de politiek-economische eis van voortdurende, individualiserende mobiliteit. Het comité invisible wijst op de noodzaak om, net als het Black Block, ons eigen terrein vrij te maken voor de confrontatie: het bevrijden van territoria van de politiebezetting veronderstelt dat we gelijktijdig autonoom worden, zowel praktisch als theoretisch (127).

De eindeloze burgerloorlog

La poésie doit être faite par tous, contre tous.
Vrij naar Lautréamont

Als ze deconstructie niet botweg hadden afgewezen als ‘de officiële ideologie van het Empire’ (1999, 26), dan hadden we kunnen zeggen dat Tiqqun en het comité invisible experts zijn in wat Derrida ‘hantologie’ noemt, een concept dat het bespoken van de tegenwoordigheid duidt. De poëtica van de burgeroorlog bevrijdt nogal wat spoken uit het verleden. Ondanks het uitgesproken anti-avant-gardisme ontlenen Tiqqun en L’insurrection qui vient deze poëtica aan vrijwel de gehele literaire, politieke en filosofische voorhoede van de voorbije eeuw. Al deze spoken ontmoeten elkaar in een absolute kritiek op de mimesis. Alleen door het saboteren van de representatie kan de grens tussen woord en daad, leven en gedachte definitief worden opgeheven en kan de soevereiniteit worden hervonden. Tiqqun en het comité invisible willen tonen dat juist in tijden van biopolitieke almacht deze cruciale strategische figuur uit de voorbije eeuw ingezet dient te worden. Op ongemakkelijke wijze nemen zij hierbij het geweld als intrinsiek geven van dergelijke kritiek aan. We zouden het comité invisible het slechte geweten, the return of the repressed, van de hedendaagse politieke en artistieke avant-garde kunnen noemen. Ze presenteren ons een Deleuze & Guattari die niet door mediastudies en academische nomaden is gedomesticeerd. Ze leggen bloot dat de toe-eigening van ‘autonomie’ en ‘gemeenschap’ door de kunst (met de relational aesthetics van kunste- naars als Thomas Hirschhorn als tandeloos hoogtepunt) het opstandige potentieel ervan neutraliseert.

In weerwil van haar naam presenteert Tiqqun wat Massimo de Angelis een ‘menigte zonder messianisme’ noemt, [5] een menigte die niet wordt gedragen door het geloof in de onvermijdelijke omdraaiing van het immateriële en cognitieve kapitalisme in het reëel bestaande communisme. Het is hen te doen om een menigte die altijd al politiek is, precies doordat biomacht door en door politiek is, waardoor het alledaagse leven niet meer buiten de politiek kan worden gedacht. Het comité invisible laat zien dat biopolitiek wel degelijk politiek is en niet louter geavanceerde technocratie, dat wil zeggen dat het politieke niet zozeer buiten het globale ‘parlementair kapitalisme’ valt, zoals dit bij onder anderen Rancière en Badiou het geval is, maar dat hiermee juist een (bio)politiek verzadigingspunt is bereikt.

Tegelijkertijd lijkt het echter alsof de teksten uit Tiqqun en L’insurrection qui vient de boodschap van de biomacht hebben geïncorporeerd, aangezien haar absolute karakter zonder meer wordt onderschreven. Precies omdat subject en representatie enkel als onderdeel van het Empire kunnen worden gezien, kan het comité invisible zijn politiek uitsluitend verwoorden in vitalistische metaforen van wording, resonantie, meegolven en intensivering. Deze lijken op gespannen voet te staan met de radicale keuze waarvoor we ons gesteld moeten zien. Uiteindelijk lijkt de messianistische ‘tiqqun’ hier te komen van een vitalistische poëtica, die zich laat lezen als een spiegeling van de procédés van de biomacht. Want, wat als de Parti Imaginaire niet zozeer de nemesis is van het Empire, maar juist de prijs die het Empire bereid is te betalen om zichzelf in stand te houden? Zoals Tiqqun meldt: de Italiaanse staat heeft de jaren zeventig niet overleefd als staat, maar in de gedaante van Berlusconi’s mediakleptocratie (2001, 261). Een dergelijk regime is simpelweg de regeringsvorm die volgt op de sociale implosie en die niet aarzelt het maatschappelijke breekpunt in stand te houden of te forceren.
Wat als de burgeroorlog inderdaad eindeloos is?

Noten

1  Alberto Toscano, ‘The War against Pre-Terrorism: The Tarnac 9 and The Coming Insurrection’, in: Radical Philosophy, nr. 154, 2009, p. 2-8
2  Zie o.a. Giorgio Agamben, ‘Terrorism or Tragicomedy
3  ‘La prolongation de ma détention est une petite vengeance’, in: Le Monde, 25 mei 2009
4  Zie Hallwards ‘The Politics of Prescription’ en Toscano’s onderzoek naar het ‘fanatieke subject’
5  Zie De Angelis, ‘Thoughts on Workerism after Mario Tronti’s talk’, vertaald door Thijs Vissia voor flexmens.org

Literatuur
•    Tiqqun 1, Organe conscient du Parti Imaginaire. Exercices de Métaphysique Critique, 1999
•    Tiqqun 2, Organe de liaison au sein du Parti Imaginaire. Zone d’Opacité Offensive, 2001
•    Comité invisible, L’insurrection qui vient, Parijs, 2007 (integraal gratis te downloaden)
•    The Invisible Committee, The Coming Insurrection, Cambridge/Londen, 2009

Artikelen uit Tiqqun zijn los verschenen o.a. als:
•    Tiqqun, Théorie de la Jeune-Fille, Parijs, 2001
•    Tiqqun, Théorie du Bloom, Parijs, 2004
•    Tiqqun, Contributions à la guerre en cours, Parijs, 2009
•    Tiqqun, Tout a failli, vive le communisme!, Parijs, 2009
•    De beide nummers van Tiqqun en veel andere teksten (in diverse vertalingen)
zijn te downloaden via www.bloom0101.org
•    De Tarnac-affaire is gedocumenteerd op http://soutien11novembre.org