In de documentaire The Square (2013) van de Egyptisch-Amerikaanse Jehane Noujaim kijken demonstranten op het Tahrirplein op een moment naar een groot scherm met beelden van de recente 25-januarirevolutie die eerder op dat plein losbarstte. Een van de activisten en organisatoren van de screening – Tahrir Cinema – benadrukt in zijn inleiding het belang van het vertellen van hun eigen verhalen. Het revolutionaire moment is voelbaar over, maar tegelijkertijd bevinden de demonstranten zich nog steeds op het Tahrirplein en hebben hun collectieve eisen – brood, vrijheid en sociale rechtvaardigheid – Egypte op zijn kop gezet.
Vijftig jaar na Mei ‘68 besteedt nY aandacht aan dit eigenaardige moment van de revolutionaire nasleep, waarin de politieke horizon weer gesloten lijkt te zijn, maar er eveneens nieuwe temporaliteiten, toekomsten en werelden in gang zijn gezet. Als de afgelopen tien jaar zich kenmerken door de intensivering van straatprotesten, sociale bewegingen en collectieve idealen – van Teheran tot Madrid en van Oakland tot Hongkong – dan is ons huidige tijdsgewricht, waarover het presidentschap van Trump en de opkomst van autoritaire regimes overal ter wereld een donkere schaduw werpen, er tegelijkertijd een van
het postrevolutionaire. Met andere woorden, van trauma, restauratie, onzekerheid en heroriëntatie. nY is op zoek gegaan naar de stemmen, verhalen, affecten en werelden van dit postrevolutionaire moment. In plaats van te blijven hangen in nostalgische terugblikken op de versmoring van collectieve energie, zoeken we te midden van depressieve en pijnlijke gevoelens naar aanwijzingen om door te gaan. We kiezen daarbij nadrukkelijk voor een globaal perspectief en laten verschillende locaties, contexten en dynamieken bij elkaar komen. Op de vernieuwde website bouwen we de komende tijd bovendien verder aan een archief van postrevolutionaire momenten. Wat kunnen ze ons aanreiken, wat leren ze ons over de manieren waarop we ‘het vuurtje brandend kunnen houden’ zoals Femke Kaulingfreks het verderop in haar bijdrage aan dit nummer formuleert?
We openen de kwestie met Aylin Kuryel, die het script schreef voor een app die je leert omgaan met politieke depressie, UPLEFTER. Laat jezelf indelen op een schaal van 1 tot 10 (‘Hoe vaak heb je, door deelname aan een lang en pijnlijk proces dat politieke verandering teweeg moet brengen, het gevoel dat je het vermogen verliest om te genieten van de discrete charme van de bourgeoisie?’) en speel vervolgens tegen de onverbiddelijke loop van de geschiedenis (‘Punten aller landen, verenigt u!’). We hoeven onze slimme telefoons niet weg te leggen, maar krijgen via UPLEFTER teksten, gebeurtenissen en mobilisaties op ons scherm, om ons postrevolutionair geworden geheugen op te frissen, van dada tot Sara Ahmed en Subcomandante Marcos, en ons te helpen de neerslachtigheid te verdrijven. Zal de revolutie dan toch genetwerkt worden?
Ook Herbert Ploegman wil voorbij linkse melancholie gaan. Zijn casus is Griekenland, een land dat al lang – en nog altijd – vecht tegen fascistische demonen. Maar gedurende een kort moment in 1944 leek alles anders te kunnen worden. Met Theo Angelopoulos’ film The Traveling Players, die op allegorische wijze de gebeurtenissen in Griekenland tussen 1939 en 1952 verbeeldt, laat hij zien hoe de daaropvolgende Griekse geschiedenis geen bekend, optimistisch naoorlogs verhaal vertelt, maar dat daarin allerlei onverwerkte gevoelens, geschiedenissen en verlangens rondspoken, van verslagenheid en hoop tot angst en repressie. In een stijl die zich tussen essayistiek, historisch onderzoek en etnografisch schrijven beweegt, peilt hij de diepte van het postrevolutionaire moment in Griekenland. Wat betekent het als het heden, na de grote demonstraties in 2011, als postrevolutionair moment wordt aangemerkt? In het door politieke crisis en linkse melancholie geplaagde Griekenland van nu, dat in feite opnieuw onder een dictatuur zucht, ditmaal die van de Trojka, blijken zich onder het heden andere postrevolutionaire momenten uit te strekken, lang niet allemaal expliciet, maar eerder als gevoelde werkelijkheden die zich maar moeilijk laten grijpen. Kan de beweging die Angelopoulos de kijker van zijn film laat maken mogelijk uitwegen bieden uit de fatale gehechtheid aan het verleden en het voorbije van het ooit beloftevolle moment?
Hoe bestendigen we het moment – dat is ook de vraag die Femke Kaulingfreks stelt. Op verzoek van nY schreef zij een bespreking van twee recente theoretische werken over de politieke verwerking van revolutionaire momenten: Jodi Deans Crowd and Party en Joshua Clovers Riot. Strike. Riot. Beide theoretici vertrekken vanuit de spontane opstand, met name Occupy. Maar waar voor de communist Dean de partij het antwoord is op de spontane revolutionaire gebeurtenis, brengt Clover de moderne rel in verband met de pre-industriële voedselrel, en ziet deze als politieke vorm op zich. Voor hem draagt de toekomstige commune al immanent in zich. Kaulingfreks, specialist op het gebied van ‘unruly politics’ en straatpolitiek, stelt intersectionele vraagtekens bij de projecten, en pleit voor een herwaardering van concrete, duurzame, maar misschien minder spectaculaire vormen van politieke organisatie, zoals community organizing.
Daarna volgt gloednieuwe poëzie uit binnen- en buitenland, te beginnen bij ‘DE NASLEEP’ van de Amerikaanse genderqueer punk poet Andrea Abi-Karam, die dit dossier van een titel hielpen voorzien. Ook door dit gedicht stroomt de rel en wordt nagedacht over het moment dat volgt op het momentum. Kan poëzie de revolutie bezielen? Frantz Fanon dacht van niet, Abi-Karam weet het nog niet zo zeker maar denkt met hem mee. Hun poging een gedicht voor elke ‘fanoniaanse gedichtfase’ te schrijven, van gevecht tot assimilatie, belandt al gauw in allerlei ongemakkelijke tussenfases. Die leveren niet alleen ‘een geweldige naam voor een plaat’ op, de verstriktheid in het genderweb en leven in een lichaam dat permanent in opstand is laten ook zien dat revolutionair verzet iets geleefds is. Queerness opent andere tijden; binnen een niet-normatief lichaam en een gefragmenteerde politieke horizon is de nasleep eerder het nieuwe normaal dan de uitzondering.
‘DE NASLEEP’ werd vertaald door Frank Keizer. In een nieuwe reeks gedichten van zijn eigen hand, ‘dus volgde er een onderzoek’, gaan onbepaalde personages uit ‘narratieve onmacht’, desoriëntatie en desorganisatie moeizame conversaties aan op zoek naar een ‘zachtere politiek’, en dit in een soms vrij abstracte taal met wonderlijke redeneerstromen. Het gesprek vormt hier een dichte en tegelijk informele ruimte voor herstel en oplading, die de klem van het heden opnieuw wil openen.
In haar nieuwe reeks ‘als witte mannen hun bek houden gaat de revolutie sneller’ zoekt Nguyên Thi Mai naar het kapitaal in lichamen en in rivieren. Ze weigert het ideaal van een nieuwe postkapitalistische maatschappij en onderzoekt hoe versnelling en vertraging – voorzichtig, maar opzettelijk – methodes voor het midden kunnen zijn. vermoeid, cynisch en geil brengt ze het thema van dit nummer op het niveau van twee dichters: ‘hey dichter, ik wil postrevolutie met je’.
Rachel O’Reilly schreef haar bijdrage ‘The Water Guys’, door Flora Valeska Woudstra voor nY vertaald als ‘De waterjongens’, als onderdeel van haar reeks Rue Methanic. Dit werk gaat in op de opkomst van de frackingindustrie in Australië op land dat nooit is overgedragen. (Tekeningen en een film die deel uitmaken van het overkoepelende project The Gas Imaginary zijn op dit moment te zien in het Van Abbemuseum in Eindhoven als onderdeel van de tentoonstelling Trademarkings, gecureerd door Vivian Ziherl.) Voor er ook maar een put werd gefrackt, liet het grootschalige baggeren – onder meer door het Nederlandse baggerbedrijf Van Oord – van de haven van O’Reilly’s thuisstad Gladstone, die in Gooreng Gooreng-land ligt, deze groeistad stoten op zekere historische grenzen van ontwikkeling en van weerstand. Na de neoliberalisering van de arbeid in de jaren tachtig heeft het activisme de mijnen geheel verlaten. Weerstand tegen de vernietiging van lichamen en land door bedrijven neemt nu de vorm aan van radicale blokkades en financiële desinvestering. Tegelijk maken de offerzones van het extractivisme duidelijk dat er een continuïteit bestaat tussen ecocide en genocide. Een activistische vrouw van koloniale afkomst spreekt zich in koloniale taal uit tegen de roofzuchtige speculatie-taal van de bedrijfsstaat, belichaamd door patriarchale waterbeheerders.
Marwin Vos, ten slotte, vraagt zich in drie nieuwe gedichten die de werking van geweld willen laten zien af ‘wanneer een gebeurtenis een aanslag wordt’. Kan een lentereis, bij uitstek de tijd waarin verstarring wordt doorbroken, niet ook de naam van iets bedriegelijks zijn? Ook voor Vos is het de vraag hoe weerstand in lichamen en land kan worden vastgehouden, in plaats van op te lossen en opnieuw in de kringloop van versnipperde seizoenen te worden opgenomen.
Net buiten het dossier vinden we ook reflecties over postrevolutie. In ‘De zwevende stad buiten de tijd’ gaat nY-redacteur en componist Samuel Vriezen terug naar zijn vroege muzikale inspiraties, de componisten Iannis Xenakis en Conlon Nancarrow, toevallig beiden communistische verzetsstrijders tegen het fascisme, en beiden verliezers in de strijd. Hij traceert hoe bij deze twee kunstenaars hun verlies in de strijd hun artistieke carrière heeft gevormd, en hoe het revolutionaire verlangen zich omgezet heeft tot artistieke vorm, in het bijzonder in hun baanbrekende omgang met tijd. Wel blijken ze hun niet-normatieve tijd op totaal verschillende manieren te bereiken: metafysisch en in relatie tot antieke Griekse en Byzantijnse muziek, tegenover constructief-immanent en in relatie tot jazz en de moderne, commerciële technische reproductietechniek van de pianola.
Als, zoals Benjamin zegt, achter elk fascisme een gefaalde revolutie schuilgaat, dan vult een bespiegeling over een postfascistische situatie het dossier perfect aan. Van Lucebert is kortgeleden bekend geworden dat hij iets enthousiaster over Hitler was dan lang gedacht; wat onmiddellijk tot verhitte debatten leidde over de relatie hiervan met zijn werk. In zijn bijdrage ‘Ja dat denkt hij’ brengt Rutger H. Cornets de Groot dit debat op een hoger plan. Lucebert, zo suggereert hij, zocht geen morele verlossing voor zijn fascistische verleden, maar laat zijn poëzie het gevecht tussen fascisme en antifascisme zelf voeren. Aan de hand van het gedicht ‘mijn duiveglans mijn glansende adder van glas’ toont Cornets de Groot een onophoudelijke oscillatie tussen tautologie en beweging. Lucebert lezen is je laten vangen in palindromen en tegelijk eraan ontvluchten in gedaanteveranderingen.
Een vergelijkbaar spel met vastheid en herhaling versus destabilisering en hybridisering speelt Veva Leye in haar reeks ‘and on on end’, een concreet gedicht dat bijna te lezen is als stills van een filmisch verslag – waarbij de lezer zal ontdekken dat ook in onze postrevolutionaire tijden de verandering van onderop komt.
Voorts introduceren we onze nieuwe Gast: Fiep van Bodegom, die eerder debuteerde in nY #29, schrijft dit jaar een driedelige serie essays over goede smaak, gezond verstand en het goede leven. In haar eerste bijdrage wil ze zich ‘desensitiveren van goede smaak’, deze ‘zacht macht’ die een belemmering vormt voor maatschappelijke veranderingen. Ze tracht in dit essay een ‘tussengrond’ te vinden tussen haar subjectieve stijl en de economische gronden die onze oordelen grotendeels beïnvloeden.
Tot slot enkele huishoudelijke mededelingen. Aan het einde van 2017 namen we afscheid van redacteuren Iannis Goerlandt, Sarah Posman, Matthijs de Ridder en Koen Sels, Hun inbreng de afgelopen jaren was van grote betekenis en zal zeer worden gemist – al zullen Sarah en Matthijs niet volledig afzwaaien (waarover later meer). We verwelkomen op deze plek tevens Nguyên Thi Mai, die met ingang van 2018 tot de redactie is toegetreden.