Ik was totaal niet voorbereid toen ik voor het eerst een gedicht van Jeroen Mettes hoorde. Tijdens de presentatie van zijn debuutbundel 4 zinnen in 2008 las Samuel Vriezen een gedicht voor uit wat later postuum gepubliceerd zou worden als N30. Het was waarschijnlijk de eerste keer dat Mettes’ poëzie voor een publiek werd voorgedragen. Ik was simpelweg gedesoriënteerd door het bloedstollende ritme, de aanhoudende meerstemmigheid, de plotse wisselingen van registers en de talloze sociaal-politieke verwijzingen. In 2012 kreeg ik het verzameld werk van Mettes, dat een jaar eerder was uitgekomen, cadeau van een vriend. Ik was toen al een tijdje van Amsterdam naar Istanbul verhuisd. Het lezen van N30 viel toevallig samen met mijn eigen politisering in Turkije en de hieruit voortkomende drang om gedichten te schrijven. De ‘N’ van N30 staat onder andere voor Nederland, maar bepaalde aspecten van deze poëzie resoneerden sterk met mijn nieuwe thuisbasis. Ergens in zijn poëticale addendum stelt Mettes bijvoorbeeld: “Op één staat macht. Wat macht ontkent noem ik ‘Nederlands’, of ‘Lullig’.” In Turkije ervoer ik op onmiskenbare wijze hoe macht op één stond. Het depolitiserende discours en de repressieve praktijk van de Nederlandse consensus waren hier ver te zoeken. De AKP was al meerdere jaren systematisch bezig met het centraliseren van de besluitvorming en toonde zich vastberaden om elke vorm van democratische politiek te onderdrukken. Na mijn verhuizing was ook het dodelijke geweld tussen het Turkse leger en militanten van de PKK weer opgelaaid. De gedichten uit N30 leken op een bepaalde manier te stroken met een land waar bijna dagelijks doden vielen, dat langs verschillende lijnen extreem gepolariseerd was, geplaagd werd door sensationalistische media en niet beschikte over een politieke uitlaat. “Ik houd van een poëzie die erkent dat er altijd wel ergens iets, op wat voor wijze dan ook, ontploft of op ontploffen staat.” In mijn poging me te verhouden tot deze Turkse werkelijkheid liep ik tegen kwesties aan die op een opwindende wijze geadresseerd werden in het werk van Mettes, zoals de representatie van geweld en de taal van de gemeenschap. Het eerste gedicht dat ik ooit publiceerde, in 2012 op Samplekanon, was dan ook zwaar beïnvloed door N30: het onheilspellende ritme, het strikte verbod op thematische voortzettingen tussen zinnen, de parataxis als raamwerk, de antagonistische stemmen die de strijd met elkaar aangaan. Ik herinner me hoe bevrijdend het was om in navolging van de ‘nieuwe zinnen’ van Mettes, zinnen niet meer op te vatten als semantische containers, maar meer als ritmische en sociale intensiteiten. Toen ik in 2013 weer naar Nederland verhuisde, wilde ik deze vormende leeservaring aanreiken aan de Turkstalige poëzielezer en vertaalde ik enkele gedichten en de poëtica van Mettes. Door het herlezen van N30 in de Nederlandse context kreeg ik retrospectief een beter beeld van de kracht waarmee dit in meerdere opzichten radicale werk hier had ingeslagen. Verschillende dichters van mijn generatie waren zichtbaar geïnfecteerd geraakt door de teksten van Mettes en verwerkten ieder op hun eigen manier een van de vele wezenlijke inzichten die Mettes bood: er was geen enkele reden waarom het gedicht niet als een uitgelezen politieke ruimte kon worden opgevat. Sterker nog, de nachtmerries van het heden, waar Nederland op relatief veilige wijze onderhevig aan was en tevens actief aan bijdroeg, vormden juist bij uitstek redenen om het gedicht in te zetten voor ‘een andere wereld’. Tegelijkertijd bood Mettes nadrukkelijk geen makkelijke uitwegen, simplistische formules of een concrete roadmap. Misschien is het daarom dat zijn werk nog altijd tot onze politieke verbeelding spreekt. Ik ken geen andere Nederlandstalige bundel waarin het ‘autonome’ element zo verwachtingsvol overgaat in een heteronome horizon. Meer dan tien jaar na het tot stand komen van Mettes’ werk hebben we nog steeds ernstige behoefte aan vluchtroutes, nu misschien wel meer dan toen. De gedichten van N30, met hun onophoudelijke stroom van zinnen die elkaar ritmisch oproepen, wegstoten en anticiperen, zijn op weg naar een onbepaalde bestemming en lanceren zo de temporaliteit van een onvoorstelbare toekomst. Mettes heeft ons, in een tijd waarin de toekomst niet meer bestaat, en een politiek alternatief dus evenmin, voorzien van een poëtische toegang tot de toekomst. Althans, de mogelijkheid van de mogelijkheid van een toekomst.