Onlangs schreef ik, voor de Poëziekrant, een bespreking van de onlangs heruitgegeven tekst van Van Ostaijens De bankroet jazz. In die satirische tekst verbindt Van Ostaijen het gegeven van een zich steeds verder uitbreidende dadaïstische jazz-revolutie met een al even algemene intekening op ‘schatkistbons’, die aan de intekenaren gigantische winsten voorspiegelen.
Deze verbinding is wel besteed aan Van Ostaijen, die in zijn Berlijnse tijd grondig kennis heeft gemaakt met het dadaïsme en er zoals bekend het nodige van heeft overgenomen. Kenmerkend voor het Berlijnse dadaïsme was een scherpe zin voor het groteske karakter van de burgerlijke samenleving. Het ontmaskeren ervan, dat moest passen in een ‘anarchistisch-nihilistische’ politiek, gebeurde onder meer door elementen van het politieke en sociaal-economische systeem uit hun gebruikelijke context los te maken en maatschappijkritisch in te zetten. Zo was Oberdada Johannes Baader ‘president van het heelal’, en streefden de dadaïsten naar de instelling van een dadaïstische wereldregering. De dadaïstische operaties werden geleid vanuit een ‘Zentralamt’. Een aantal dadaïsten traden als directeuren van een dada-reclamebureau op. En het publiek werd ertoe opgeroepen dada-aandelen te kopen.
Bij dat laatste gegeven sluit een passage uit het begin van De bankroet jazz perfect aan. Een ‘galliciese jood’ stelt daar immers: ‘Neen Dada is geen artistieke bluff, maar het is de oplossing van ons, van het finantiële probleem überhaupt. […] Het dadaïsme een reële waarde als petroleumboring. Konsortium ter uitbating van het dadaïsme wordt opgericht.’ En ook het idee om de dada-revolutie gepaard te laten gaan met het verkopen van schatkistbons komt natuurlijk recht uit de dadaïstische doos.
Bij het voorbereiden van de hoger genoemde bespreking stootte ik echter op een document dat Van Ostaijen wel eens het precieze idee aan de hand zou kunnen hebben gedaan voor de combinatie dadaïstische revolutie – schatkistbons: het dadaïstische tijdschrift Der blutige Ernst, dat onder de redactie stond van Georg Grosz en Carl Einstein. In het eind 1919 verschenen vierde nummer van dat blad stond, behalve de te voorziene en te verwachten dadaïstische bijdragen (van onder meer Grosz zelf, Richard Huelsenbeck en van de Van Ostaijen goed bekende Walter Mehring), verbluffend genoeg ook de paginagrote ‘Bekanntmachung’ dat er een ‘Deutsche Spar-Prämienanleihe 1919’ werd uitgeschreven:
Niets suggereert dat het opnemen van deze advertentie een dadaïstische provocatie of parodie zou zijn. Een vluchtig onderzoek op het internet leert in ieder geval dat er in 1919 daadwerkelijk zo’n staatslening werd uitgeschreven. De bijbehorende waardepapieren zijn tegenwoordig zelfs collector’s items geworden:
De uitgebreide tekst in kleine letters die in Der blutige Ernst staat afgedrukt, detailleert welke opbrengsten en belastingvoordelen de intekenaren tegemoet kunnen zien en onder welke voorwaarden ze kunnen intekenen, compleet met aflossings- en winsttabellen. Ook in een aantal ‘Mededelingen’ en ‘Berichten’ uit De bankroet jazz wordt dat soort beloften aan de intekenaren op de ‘schatkistbons’ gedaan: korting bij intekening, hoge winsten en vrijstelling van belastingen:
Wat is de rijkdom van een land? D E S T A A T.
Daarom koopt schatkistbons aan 6 ½ % vrij van alle belasting.
Intekenaars 10% korting.
Kortom, het zien van de ‘Bekanntmachung’ in de onverwachte context van het dadaïstische Der blutige Ernst zou Van Ostaijen op het idee gebracht kunnen hebben om in De bankroet jazz de gegevens van een dada-revolutie en een grote staatslening op groteske wijze met elkaar te combineren.
[Lees ook de bespreking van De bankroet jazz (uitgeverij IJzer, 2009, boek+dvd] door Laurens Ham op De Reactor.]