Boonquoi? {4} Ha Tom, Je hebt een vreemde opvatting van vrolijkheid…

Vierde aflevering van de correspondentie tussen Tom Van Imschoot en Matthijs de Ridder over de betekenis van het werk van Louis Paul Boon voor de hedendaagse literatuur. N.a.v. 100 jaar Boon. Uit nY #13 (2012). Reageren kan onderaan.

Ha Tom,

Je hebt een vreemde opvatting van vrolijkheid, maar wel een die me doet glimlachen. Volgens mij laat je hier precies zien welke investering nodig is om van het werk van Boon bezeten te raken. Een investering die me overigens niet vreemd is. Ook ik heb jarenlang geprobeerd om mijn beeld van zijn oeuvre helder te krijgen, bij te schaven, weer extra coherentie te geven, vervolgens weer ter discussie te stellen, om uiteindelijk quasidefinitief te bepalen waar dat werk in essentie over gaat (waar ik uiteraard nooit helemaal in ben geslaagd). Je formuleert het, denk ik, kernachtig en juist. Boon zet zijn schrijven vanaf een bepaald punt – grosso modo na Abel Gholaerts – in ‘als een middel om collectieve waanbeelden te ontluisteren, op het ritme van zijn gebroken lichaam’.

Maar er is een probleem.

Niet echt natuurlijk. Het is pas een probleem als een bende durfkapitalisten speculeert op het faillissement van Griekenland en de rest van Europa een iPhone koopt om de beurskoersen nog beter in de gaten te kunnen houden. Maar niettemin ervaar ik een probleem. Hoe vaak word je immers niet geconfronteerd met lezers (ook professionele) die hun pas even inhouden, vervolgens een hartslag of drie aarzelen en dan iets zeggen als: ‘Louis Paul Boon is natuurlijk een groot schrijver’, waarna ze hun kraag opslaan, hun hoed wat verder over hun ogen trekken en schielijk hun positie van welopgevoede en cultureel beslagen modelburger verlaten en vragen: ‘maar vind je De meisjes van Jesses nu een goed boek?’

Wat zeg je dan op zo’n moment? Dat een poëtica waarin een kunstwerk louter wordt bekeken als een artistiek object dat moet voldoen aan een aantal onuitgesproken voorwaarden voordat het object in kwestie het predicaat ‘goed’ kan ontvangen, een tikkeltje simplistisch is? Of leg je geduldig uit dat Boon ook in De meisjes van Jesses (1973) een poging doet om een collectief waanbeeld te ontluisteren, een waanbeeld waarin het seksuele verlangen nu eens niet leidt tot het ondermijnen van een min of meer zuiver ideaal, maar een waanbeeld waarvan de seksuele perversie een wezenlijk bestanddeel is? Zolang de kraag van je gesprekspartner opgeslagen is, zijn hoed diep over zijn ogen getrokken blijft en hij dus opereert onder de dekmantel van de culturele ongehoorzaamheid – voortdurend suggererend dat hij heus wel weet dat De meisjes van Jesses een belangrijke schakel is in het gecanoniseerde oeuvre van een briljante schrijver – blijft de vraag naar de schoonheid van het boek immers staan.

Want zijn we niet allemaal ook tevreden consumenten, die een brood kopen om er een laag chocoladepasta op te smeren en niet om op zoek te gaan naar de subtiele hint van een vergeten kruid dat van de maaltijd haast een historische ervaring maakt? Kopen we onze iPhones niet eerder om het futuristische gebruiksgemak dan om de informatie die we via het apparaat altijd en overal in realtime tot ons kunnen nemen, te gebruiken om het waanbeeld dat het kapitalisme in de versie van Goldman Sachs de enige mogelijke weg is, actief te ontluisteren? Is de vraag naar de schoonheid van een boek daarom totaal abject?

Zelf ben ik er wel van overtuigd dat literatuur altijd intens beleden moet worden, óók en vooral aan de ontvangende kant, maar ik kan me tegelijkertijd de houding van de consument wel voorstellen. Zeker omdat die consument de laatste decennia niet meer echt is geconfronteerd met een romanpoëtica waarin nog zoveel – of zelfs maar iets – van de lezer wordt verwacht, en dus ook de schoonheid van die kunstopvatting niet meer goed kan inschatten.

Je schrijft dat je geen breuken ervaart in het oeuvre van Boon, ondanks de schijnbare veranderingen in schriftuur en toon. Leg Het nieuwe onkruid maar eens naast Mijn kleine oorlog, je zou zweren dat het door een ander zou zijn geschreven. Maar ik zie heel goed wat je bedoelt. Door dat hele oeuvre waart eenzelfde soort inzet, eenzelfde soort onvrede waarmee Boon de confrontatie met zijn wereld aangaat. Of hij dit nu doet in meerstemmige montageteksten of in min of meer klassieke vertellingen, of hij zich ontfermt over de (recente) geschiedenis van Vlaanderen of over het proces van Charles Manson in de Verenigde Staten en of hij zich nu bedient van de parodie zoals in Mieke Maaike’s obscene jeugd (1972) of van het groteske zoals in De paradijsvogel, altijd probeert Boon zijn lezers ervan bewust te maken dat het Westen zich al te gemakkelijk laat bedotten door kwakzalvers en mooiweerpraters.

Maar dan kom ik terug op het probleem dat ik net schetste. Levert dat ook altijd goede romans op? Misschien is dit een goed moment om toe te geven dat ik tijdens mijn ontdekkingstocht door het oeuvre van Boon wel regelmatig breuken ben tegengekomen. Aanvankelijk althans. Verlekkerd door de taal van Mijn kleine oorlog en het tweeluik over de Kapellekensbaan konden bijvoorbeeld De meisjes van Jesses en Het nieuwe onkruid me bij eerste lezing niet echt bekoren. Ik zag in De meisjes van Jesses de constructie te duidelijk door het verhaal heen schemeren. Boon knipte deze roman over de Charles Manson Family naar eigen zeggen volledig uit de dag- en weekbladen. De manuscripten die bewaard zijn gebleven laten dit ook zien. Talloze knipsels verzamelde Boon om er zijn onheilsgeschiedenis over de perverse Messias mee samen te stellen. In de roman zie je de collectioneur ook haast knippen en plakken. Te veel, naar mijn mening, maar ook weer te weinig. Te weinig om écht een statement te maken over de romankunst in het algemeen. Want Boon knipt en plakt natuurlijk niet alleen. Hij selecteert ook en hij zet sommige verklaringen extra zwaar aan. Juist in het boek waarin hij in de ondertitel beweert dat er geen greintje fantasie aan te pas is gekomen, toont Boon zich van zijn meest moralistische kant. Al die kennis beïnvloedt natuurlijk je waardering van een roman. Hoe langer ik over De meisjes van Jesses nadacht hoe minder ‘slecht’ ik het boek begon te vinden. Ik slaagde er ook steeds beter in om het in Boons oeuvre te plaatsen. Maar is het voor mij daarmee ook een ‘geslaagd’ boek? Ik vrees van niet.

Moeten we De meisjes van Jesses dan ‘onbelangrijk’ noemen, zoals je suggereert? Ook dat vind ik een moeilijke categorie. Het impliceert in ieder geval dat we kunnen bepalen wat belangrijk is en wat niet. Voor mij is het een minder belangrijk boek dat deel uitmaakt van een bijzonder belangrijk oeuvre. Maar daarmee heb ik nog helemaal niets gezegd. En soms is dat ook maar het beste. Je zult bijvoorbeeld hebben gezien dat ik ook Het nieuwe onkruid naar voren schoof als een boek waarmee ik het wat moeilijk heb. Ik weet het wel: Het nieuwe onkruid is niet het melige bekentenisromannetje dat het op het eerste gezicht lijkt. Maar het heeft voor mij niet zoveel zin om het boek relevantie te geven, aangezien ik me graag agnostisch opstel ten opzichte van boeken die me in de gedaante van deeltijds ongeduldige literatuurconsument niet zo heel veel plezier hebben verschaft. Dat is aan de mensen die zich wel geraakt weten. Ook voor een toegewijde lezer kent radicalisme zijn grenzen, niet waar?

Met verhitte groet,

Matthijs

lees het antwoord