Bij de handgeschreven vertaling van 2 gedichten van Van Ostaijen

Toelichting bij de handgeschreven Franse vertaling van twee gedichten van Paul van Ostaijen uit De Feesten van Angst en Pijn. Uit yang 2007.2, dossier ‘Anders vertalen’ (samenstelling Piet Joostens)

_

In 2003 verscheen bij de Parijse uitgever Textuel de grote, zwarte, dunne en dure Van Ostaijen-vertaling Le DADA pour Cochons van Jan H. Mysjkin en Pierre Gallissaires. Het boek bevat een aantal teksten dat eerder was gepubliceerd in het inmiddels opgedoekte avant-gardetijdschrift Java en biedt een goed maar beperkt overzicht van Van Ostaijens productie tijdens en na zijn Berlijnse periode (1918-1921): dertien gedichten uit De Feesten van Angst en Pijn, twaalf uit Bezette Stad, elf ‘nagelaten gedichten’ en tot slot nog het dadaïstische ‘filmscenario’ De Bankroet­ Jazz. De selectie kreeg evenwel geen verantwoording, en ook dát er geselecteerd werd staat vreemd genoeg nergens met zoveel woorden vermeld, zodat de lezer makkelijk de indruk krijgt dat hij met deze honderdveertig pagina’s zoniet de integrale Van Ostaijen, dan toch de complete Fêtes d’angoisse et de peine en Ville occupée in handen heeft.

In afwachting van een meer uitgebreide en minder prijzige Franse Van Ostaijen-editie staat er alvast veel moois te lezen in Le DADA pour Cochons. Ook bij de visuele presentatie van de teksten werden interessante keuzes gemaakt. Mysjkin en Gallissaires lieten hun Ville occupée-­fragmenten comme il faut vormgeven naar het voorbeeld van de originele typografie van Oscar Jespers en René Victor uit 1921, maar toch ziet het eindresultaat er niet uit als een historiserende imitatie. Dat is wel zo bij de erg fraai uitgegeven integrale vertaling van Bezette Stad door Willy Devos voor Antwerpen ’93, waarnaar in de kleine bibliografie bij Le DADA pour Cochons overigens niet wordt verwezen. Voor de tekst van Devos maakte Marc Herman een ‘reproduction typographiquement fidèle de l’édition originale néerlandaise’, inclusief nieuwe houtsnedes voor anders onvertaalbare bladzijden, zoals die met het bekende ‘affiche’ van het ‘Grote Zirkus van de H. Geest / Heden avond optreden van Godsdienst & Vorst & Staat!’, ‘De kringen naar binnen’, ‘Holle Haven’ en ‘De Aftocht’.

In Le DADA pour Cochons werd dat soort teksten overgeslagen of onvertaald gelaten. De vertaling van Mysjkin en Gallissaires, hier en daar aangevuld met ingescande samples uit het originele zetsel die geen vertaling behoefden, werd gezet in hedendaagsere lettertypes, jammer genoeg met een nogal lelijke en banale letter voor de ‘gewone’ verzen. Hun hybride teksten ogen zo tegelijk nieuw én trouw aan de poëtica van de dichter, als ‘ritmies tipografiese’ partituren die niet verhullen dat zij van recente makelij zijn.

Iets heel anders is er aan de hand met de vormgeving van de dertien vertalingen uit De Feesten van Angst en Pijn, het werk dat zoals bekend nooit onder begeleiding van de dichter werd gezet. Sinds de door Gerrit Borgers verzorgde editie van het Verzamelde werk (1952) wordt het vrijwel altijd in manuscript gereproduceerd. Hoe presenteer je een ‘trouwe’ vertaling van een handschrift, en wel één waarvan niet precies bekend is hoe de dichter het wilde publiceren? De dertien Fêtes d’angoisse et de peine van Mysjkin en Gallissaires zijn eenvoudig gezet in hetzelfde basislettertype als Ville occupée. Waar Van Ostaijen varieerde op zijn doordeweekse handschrift (bijvoorbeeld met bovenmaatse kapitalen en schuin en/of groot geschreven woorden en regels) werd in het Franse zetsel gewoon gebruik gemaakt van ongeveer dezelfde technieken en lettertypes als in de Ville occupée-fragmenten. Een handvol niet-Nederlandstalige flarden uit het handschrift werd ook ingescand en tussen het zetsel in geplakt, zodat op welgeteld vier plaatsen de hand van Van Ostaijen zichtbaar is gebleven.

Jammer genoeg hebben de makers van Le DADA pour Cochons nagelaten om deze persoonlijke, alweer hybride vormgeving kort toe te lichten, al was het maar om de Franstalige lezer te vertellen dat de Feesten in de eerste plaats bekend zijn als handschrift en dat hun vormgeving een heel eigen creatie is. Gezet of niet, de Nederlandse teksten zien er hoe dan ook heel anders uit dan als voorzichtige vingeroefeningen voor Bezette Stad, waar ze in Le DADA pour Cochons toch wel sterk op lijken. De keuze voor een dergelijke presentatie is wel verdedigbaar. Het is inderdaad goed mogelijk dat Van Ostaijen, die De Feesten van Angst en Pijn had opgedragen en bezorgd aan zijn vriend Oscar Jespers, het werk opnieuw door hem wilde laten zetten en daarbij een gelijkaardige techniek voor ogen had als bij Bezette Stad.

In zijn nawoord bij de onlangs verschenen prachtige fullcolour facsimile-editie van de Feesten herinnert Geert Buelens eraan dat Van Ostaijen het veelkleurige manuscript volgens Borgers beschouwde als een ‘zetklare kopij’, wat enigszins wordt bevestigd door de titelpagina (waarop de dichter met een vakje en daaronder twee kronkellijnen alvast plaats voorzag voor de informatie van de uitgever) en door de tussen de gedichten ‘LAND RUST’ en ‘Angst een dans’ in potlood genoteerde vraag ‘een wit blad te interkalleren om het blauw dat met het purper niet samengaat, ook daarvan te scheiden’. Maar zulke gegevens bewijzen nog steeds niet dat de dichter zijn handschrift wilde laten zetten; ze tonen alleen aan dat hij déze versie van de tekst wilde publiceren.

Er zijn inderdaad ook aanwijzingen dat Van Ostaijen hoopte op een meerkleurige reproductie van zijn handschrift en dat hij dus naast de ‘ritmische typografie’ van Bezette Stad wilde werken met ‘ritmische kalligrafie’. Technisch en financieel lag deze optie toen ongetwijfeld niet zo voor de hand, maar volgens Buelens kan ze toch niet helemaal worden uitgesloten:

‘Onbekend is eveneens of Van Ostaijen een drukprincipe heeft overwogen dat door de Russische avant-garde werd gebruikt om veelkleurige, handgeschreven bundels te reproduceren. In 1914 maakten de futuristische dichters Aleksej Kroetsjonych en Velimir Chlebnikov samen met de illustratoren en tekenaars Olga Rozanova en Nikolai Kublin het boekje Te li le – een achttal bladzijden in rode, blauwe, violette en bruine kalligrafie en tekeningen waarvan vijftig genummerde en een onbekend aantal ongenummerde exemplaren werden gemaakt via hectografie. Deze gelatinetechniek – een voorloper van het stencilen – werd in het begin van de twintigste eeuw veel gebruikt voor schoolkrantjes en ander goedkoop drukwerk waarbij, afhankelijk van de handigheid van de drukker, twintig tot tachtig exemplaren konden worden gereproduceerd. Acht verschillende inktkleuren waren op de markt, waarvan purper omwille van de densiteit en contrastwerking het vaakst werd gebruikt. Dat dit ook de kleur is van enkele lange gedichten uit De Feesten van Angst en Pijn (…) kan uiteraard toeval zijn.’

Gesteld dat Van Ostaijen met de Feesten inderdaad zo ver wilde gaan in het radicale ‘bloot (te) zijn/en (te) beginnen’ dat hij daadwerkelijk zijn rauwe en weerbarstige handschrift wilde uitgeven (de grote zorg die hij besteedde aan de variaties in karakter, kleur, dikte en grootte van de penvoering lijkt in die richting te wijzen), wat kunnen of moeten ‘tekstgetrouwe’ vertalers en uitgevers dan aanvangen met zo’n brontekst? Allicht staat het hen ook dan nog vrij om een volstrekt nieuwe vormgeving uit te vinden, zoals de hybride optie van Mysjkin en Gallissaires. Of de vertaler zou diplomatischer te werk kunnen gaan, zoals de Franse dichter Henri Deluy, die zijn drie vertalingen uit de Feesten in de kleine Van Ostaijen-bloemlezing Nomenclature (2001) liet zetten als alle andere gedichten en ze telkens liet volgen door een fotografische reproductie van het Nederlands.

Maar de vertaler zou ook kunnen beslissen om het handschrift helemaal ongemoeid te laten wegens ‘absoluut onvertaalbaar’. Er valt inderdaad iets voor te zeggen om een werk als De Feesten van Angst en Pijn in theorie (minstens) even onvertaalbaar te noemen als pakweg Finnegans Wake. Terwijl Joyce zichzelf zo goed als onvertaalbaar maakte met zijn onnavolgbare, want helemaal in het Engels ingebedde, verhaspeling van woorden en geluiden in ontelbare talen, is Van Ostaijens handschrift stomweg onvertaalbaar omdat die hand, die voor ons onlosmakelijk verbonden is met de brontekst, er niet meer is. Wil de vertaler iets van de ervaring van de Nederlandse lezer overbrengen, dan zou hij zich bijna fysiek in de plaats van de dichter moeten stellen en de lezer moeten confronteren met zoiets persoonlijks en intiems als zijn eigen handschrift. Een nabootsing van Van Ostaijens hand in nieuwe woorden zou een nogal wanhopige vorm van schriftvervalsing zijn; de vertaler ziet zich in deze logica dus genoodzaakt om eigenhandig ‘ik’ te zeggen, ‘bloot te zijn/en te beginnen’, wat binnen de conventies van het literair vertalen wel erg ongepast is.

Toch is dit net wat ik op de volgende bladzijden in mijn handgeschreven Franse versies van ‘Vers 5’ en ‘Vers 6’ tracht te doen, in het volle bewustzijn dat een dergelijk gebaar in Vertalië eigenlijk een gotspe is, pretentieus of koket kan lijken en natuurlijk ook totaal onaanvaardbaar is voor uitgevers (tenzij de vertaler terzelfdertijd een BV of BN zou zijn, waarschijnlijk). Mijn ‘Poème 5’ en ‘Poème 6’ bieden ook meer dan alleen een grafisch alternatief voor de bestaande vertalingen van Mysjkin & Gallissaires en Deluy. Ik kopieerde geen teksten, maar maakte van de gelegenheid gebruik om hier en nu terug te keren naar de bron en van daaruit eigen tekstvarianten voor te stellen.

Soms neigt mijn vertaling naar een meer gesproken, informeler of toch minder literair Frans (vb. ‘je trouve dommage que…’ voor ‘ik vind het jammer dat’ in plaats van ‘je regrette de ne pas pouvoir…’ bij Mysjkin en Gallissaires, ‘je n’arrive pas à collectionner les timbres’ voor ‘ik kan geen postzegels vertalen’ in plaats van ‘je ne peux pas collectionner les timbres’ of ook ‘le village où je suis né’ in plaats van ‘mon village natal’ voor ‘mijn geboortedorp’), hier en daar naar een grotere, wellicht ook gedurfdere expressieve variatie (vb. het rauwe, wrange, gênante ‘à poil’ voor ‘bloot’ in plaats van het bij Mysjkin en Gallissaires herhaalde ‘nu’ voor zowel ‘naakt’ als ‘bloot’).

In mijn buitensporige, onorthodoxe streven om zo veel mogelijk het gebaar van de auteur te hernemen, keek ik ook naar de door Gerrit Borgers in zijn verantwoording bij de Verzamelde gedichten vermelde varianten in het iets oudere manuscript van ‘Vers 5’. Onder de regel ‘een bittere smaak is mijn tong’ staat daar ‘misschien is het kokaïn gif’. En drie regels verder, tussen ‘ik ben een dochter!’ en ‘ik ben bang’ staat nog het in potlood doorgestreepte vers ‘ik schrijf homoseksuele brieven omdat ik niet anders durf’.

Die schrappingen neem ik – geschrapt – mee op in de Franse vertaling. Strikt genomen is mijn ‘Poème 5’ dus geen vertaling van het uiteindelijk overgeleverde manuscript, maar een heel nieuwe tekst die de dichter verder uitkleedt en de vraag ‘waaraan is de vertaler trouw?’ uitdrukkelijk aan de orde stelt.

Bronnen
De Feesten van Angst en Pijn, facsimile-uitgave van het manuscript uit 1921, met een nawoord van Geert Buelens, Vantilt, Nijmegen, 2006
Le DADA pour Cochons, traduction de Jan H. Mysjkin & Pierre Gallissaires, Textuel, Paris, 2003
Nomenclature. Poèmes 1916-­1928, traduction du flamand et présentation Henri Deluy, Farrago, Tours, 2001.
Ville occupée, integrale vertaling van Bezette Stad door Willy Devos, typografie van Marc Herman, Antwerpen ’93,
in 1080 genummerde exemplaren, 1993.
Verzamelde gedichten, Prometheus/Bert Bakker, Amsterdam, elfde druk, 1996.