Toespraak gehouden in Perdu te Amsterdam, bij de presentatie van nY #22, ‘Uitwegen’…
Maakt literatuur je een beter mens? Da’s nog eens een cruciale vraag, zeker in tijden waarin de premie voor de zorgverzekering niet voor iedereen nog even betaalbaar is. Helaas weet ik het antwoord: ‘Nee, natuurlijk maakt literatuur geen beter mens van je!’ Wel klinkt dat cynisch. Ook overvalt me argwaan wegens de beslistheid van mijn antwoord. Binnenkort verschijnt nota bene mijn twaalfde boek. O troost van de overbodigheid.
Dat boek, Onze Nietzsche, sluit het poëziegedeelte van mijn werk af. Met mijn grenzeloze eruditie ben ik er onlangs namelijk achtergekomen dat mijn project al is uitgevoerd in Amerika, vanaf de jaren zeventig. Mijn van onwetendheid dampende poëziedebuut stamt uit 1994. Wanneer me toen zou zijn gevraagd of literatuur je een beter mens kan maken, was het antwoord: ‘Ja, zeker weten!’
Er zou in die twintig jaar tussentijd toch niet iets gebeurd zijn?
Eerst een kanttekening, die niet kastijdend wenst te zijn maar realistisch. Ethiek neemt van hetgeen je omringt en geeft aan hetgeen je omringt. De enige plaats waar je een beter mens kunt zijn, is in de samenleving. En die heeft altijd een minimaal belang aan literatuur gehecht. Het klopt dat er op leven en dood is gestreden over regels, gedichten, romans – maar tussen mensen die wat makkelijk als een happy few bewonderend zijn uitgelachen. Hooguit heeft na een demografische opleving de babyboomgeneratie van de mogelijkheid geprofiteerd tot opwaartse mobiliteit, waardoor literatuur even een bredere doelgroep kende.
Die feitelijke status van literatuur heeft volgens mij gevolgen voor de vraagstelling. Het kan toch niet waar zijn dat de meerderheid van de wereldbevolking zich niet ontplooit omdat ze geen literaire teksten leest? En zijn producenten van zulke teksten per definitie nobel? Om die twee stellingen op no-pay-no-cure-basis te kunnen verdedigen komen meerdere gouden handdrukken van pas.
Nu dan de klaarblijkelijk beslissende wending in de twee decennia dat mijn teksten toevallig ook in bundelvorm uitkwamen. Ongewijzigd blijft mijn idee dat een literaire tekst, zoals Louis Althusser dat mooi uitdrukte, zinspeelt op de werkelijkheid. Om in de wereld te raken is er voor de lezer dus werk aan de winkel. En die klus, door mij maar even geletterdheid genoemd, is ondertussen bemoeilijkt. Ik kan daar een heel verhaal over afsteken, dat cultuurpessimistisch klinkt en met termen als outsourcing smijt. Liever kijk ik naar de toekomst, naar potentiële lezers.
Jongeren geloven volgens mij niet dat wat ze als tekst van Google bij elkaar knippen en plakken mogelijk heel misschien op één à duizend luttele details onwaar is. Het ontgaat hun zelfs dat die tekst dan wel hun naam draagt, maar dat ze er niet de bron van zijn. Mij ontroert dat altijd weer, vanwege de devotie voor een waarheid die je ongefilterd zou kunnen binnenhalen. En vanwege het vertrouwen op eigendom door middel van een claim.
Op zinsniveau houden jongeren me ook in hun greep. De beruchte dt-fouten vertellen net zo gemakkelijk dat er geen besef is van de basale orde die toelaat onderwerp en persoonsvorm te detecteren – en impliciet, niet gespeend van belang, het lijdend voorwerp. Bovendien hebben dt-fouten gezelschap gekregen van interpunctie, of liever: de afwezigheid daarvan. Wanneer alles nevenschikking wordt, vlaagt in deze grammatica de natte droom van de democratie tegen de wereld aan. Zou het aan de jarenlange expertise met sms’en liggen? Elk woord blijkt evenveel waard.
Een laatste kwestie die me van jongeren fascineert, is een bijna integraal ontbreken van concentratie. Of het door de smartphone komt of door de sloopwerkzaamheden die Facebook voordien al had verricht, zou ik niet weten. Het gevolg is in elk geval dat aandacht dermate versnippert, dat de vakterm multitasking een lachertje lijkt voor waar hij naar verwijst.
Al deze overbekende verschijnselen belemmeren naar mijn overtuiging het lezen van literatuur. Maud Vanhauwaert zei over die evolutie echter dat poëzie een genre op maat is geworden. Een gedicht past bij ons gefragmenteerde bestaan, vertelde ze. Losse zinnen, een overzichtelijke hoeveelheid: je kunt niet beter hebben.
Al die stukjes, daar begint het inderdaad mee. En misschien zegt het iets dat er sinds 2002, ‘bedoeld als tegenwicht voor het elitaire prijzencircus’, een Tzum-prijs bestaat. Het bekroont het beste van zulke losse zinnetjes. Maar ik vrees dat je ze zult moeten lijmen. Dan verschijnt wat een context heet, die het begin van betekenis laat ontwaren. Van de wereld. Daarin regeren allerlei vormen van macht, via denksystemen.
Blind googelen dunkt me daarom niet zo’n heel erg goed idee. En uit theorieën van Michael Bachtin haal ik ook een advies: dat het nut heeft te weten wie eigenaar van een uitdrukking is en is geweest, en hoe zich dat in samenhang met wat of wie heeft ontwikkeld. Dan blijkt welk deel van de betekenis er met iets meer dan authentieke spierkracht in is gelegd.
Misschien is dat voor mij literatuur: het geven en ontlenen van betekenis op zo’n fijnmazige wijze dat er kennis valt uit te puren. Ik vind het nogal stom dat ik dat zeg, omdat ik, zonder te willen behagen, geen omschrijving in voorraad heb van wat literatuur is. Ik doel slechts op een effect. Dat je bij het lezen lekken in betekenis ervaart. Het opsporen van die lekken is een activiteit die ik geletterdheid noemde en die naar mijn overtuiging dus minder frequent voorvalt. Zij vergt niet alleen een zintuig, maar ook gulheid van investering – ik heb nooit zo kunnen geloven in professionals die aan een paar bladzijden genoeg hadden om een boek te doorgronden.
Ten overvloede, geletterdheid heeft niets met een elite te maken. De schoonheid die nog altijd soms in literatuur wordt geproefd, kan die aanspraak mogelijk wel doen gelden. Evenmin hoef je voor geletterdheid pretentie te hebben, of te kunnen netwerken of meelopen. Geletterdheid is niet eens een competentie. Ze heeft weinig te maken met opleiding, hoewel je geletterdheid kunt trainen. Met geduld en levenservaring. Aldus valt er te lezen met twee zwaarbewapende activiteiten: vergelijken en selecteren.
Het zal om die reden zijn dat literatuur die de oppervlaktespanning van taal bespeelt, volstrekt belachelijk is geworden (bij uitgevers, boekhandels, recensenten en evenementen). Ze zit aan de verkeerde kant van wat het mattheuseffect heet: armen worden armer, rijken rijker. Wat geaccepteerd en verbreid wordt, is juist versteende metaforentaal. De economisering van de maatschappij is uitgevloeid over literatuur. Ze heeft het even amechtige als aanmoedigende spreken van politici en managers een bodemloze diepzinnigheid verleend, ook door missies dat zij ‘het verschil willen maken’. Wat dat betekent, is mij geopenbaard door een dwarsdoorsnede via twee juryschappen, zowel uit proza als uit poëzie. Ik bleef verbaasd achter.
In mijn uppie moet ik me hier bij neerleggen. Better Git it In Your Soul. Alleen ben ik van nature een mannetje dat het liefst nog gisteren de revolutie wil ontketenen. Dus heb ik de taalabsorberende realiteit op slinkse wijze verworpen, door zelden nog literatuur te lezen. Nostalgie kan die koerswijziging onmogelijk voortbrengen en ik kan het me niet permitteren cynisch te worden. Daarom bestaat er in mijn lees- en schrijfpraktijk inmiddels hoofdzakelijk één genre: non-fictie. Is dat literatuur? En hoe relevant is die vraag?
Kennelijk heb ik mijn doel bepaald, en dat is identificatie van de werkelijkheid. Een non-fictietekst geeft me de grootste kans om kennis te verwerven en vervolgens groter doorzicht te krijgen in wat mij omringt, vooral in datgene wat ik niet zie.
Dat ik daarmee de vraag of literatuur een beter mens van je maakt in laatste instantie ontwijk, erken ik grif. Maar ik kan haar lastig op mezelf toepassen, want ik heb, ondanks de eruditie, best wat gelezen. Mijn recept voor genezing mag preventief heten: laten we nu eerst heel goed kijken waar we het over hebben. Daarna spreken we verder.
Heden waan ik me verwant met de rechercheurs McNulty en Buck uit The Wire, wanneer die in een vroeg seizoen van deze televisiereeks minutenlang, inzoomend en uitzoomend met heel hun lichaam, een lege kamer onderzoeken op kogelgaten, en daar met een meetlat ballistische banen bij reconstrueren. Daarbij zeggen ze minutenlang, de een na de ander, welgeteld één woord, bij elke gevolgtrekking weer: ‘Fuck’, ‘fuck’, ‘fuck’.