En misschien is het uiten van kritiek soms ook een vorm van liefhebben? Zij die mijn gedichten lezen, weten wat Mettes’ N30 voor me betekent. Ik bedoel, in zekere zin heb ik geprobeerd zijn methode te stelen. Bovendien deel ik zijn opvattingen over poëzie als navigatie en als tweevoudig luisteren, het gedicht als gemeenplaats, het schrijven als maatschappelijke werkelijkheid en zijn opvattingen over het gevaar van extreme ironie, van de cynische repetitie van het geweld in het hart van de rechtsstaat.
Toch is er iets in zijn werk dat me is gaan storen, namelijk de manier waarop hij bepaalde woorden aanhaalt, woorden zoals allochtoon en het N-woord. Daarnaast vallen etnische identiteiten binnen zijn zinnen opvallend vaak samen met negatieve associaties of stereotypen. Dit stoort me temeer omdat Mettes zich juist uiterst bewust lijkt te zijn van een onverantwoordelijke circuleren van taal. Zo schrijft hij in hoofdstuk 23 het volgende:
Wat je je goed moet realiseren is dat, als je een woord in de mond neemt, je niet een of ander stuk gereedschap hebt opgenomen dat, als het zijn werk gedaan heeft, argeloos in een hoek kan worden gesmeten, maar dat je je geëngageerd hebt met een manier van denken die van ver komt en tot ver voorbij jou reikt. Loser.
Hierna volgt een selectie van wat ik hierbij tot de giftige taal van Mettes verklaar. Ik zou ook kunnen zeggen, ‘de witte taal van Mettes,’ en dat betekent dan precies hetzelfde als ‘de giftige taal van Mettes.’ Sommigen onder jullie zullen misschien denken: halfslachtig, zeker in een tekst die dient als eerbetoon. Ik weet dat Mettes soms sarcastisch of ironisch is, maar dat betekent niet dat de woorden daarmee gevrijwaard zijn van hun context. Ik denk dat het benadrukken van giftige taal en het oproepen tot een verantwoordelijk circuleren van taal in de lijn ligt van het poëtische (en daarmee politieke) project van Jeroen Mettes:
Ik schop je in je kut tot je bloedend klaarkomt. Identifixatie. Zelfs huilende Japanse schoolmeisjes in hun ondergoed kunnen me niet meer bekoren. Ik zie ’n rennende allochtoon en denk onwillekeurig: ‘Houd de dief’! We zijn aangekomen vluchtelingen. Ik zou maar ’n kind zijn in ’n rolstoel op ’n heuvel met ’n moeder naast me die roept: ‘Je kunt het!’ Toch zie je ook steeds meer Marokkanen taboes doorbreken…Ontroerend! ‘De zweep,’ zei ze en de Negerin, op haar knieën, reikte haar de zweep aan. Bla bla bla. Ik heb recht op je genot. Ik dwong een Arabier om op handen en voeten te gaan staan en te blaffen als een hond. Ik ben een pedofiel aan de rand van de speelplaats van de wereld. Prostitutie is ook een kwestie van ontspannen, zoals het lezen van een Goed Boek. Twaalfjarig meisje tongzoent met haar elleboog. Red de slavin die je er het menselijkst uit vindt zien. Ik ben een normale Palestijnse man. Ik ben een laatbloeier. Ik ben een Turks meisje. Het is eigenlijk als ramp begonnen… ik ben een beest, een neger. Positief denken is voor slaven. Geluk is voor slaven. Klap je telefoon dicht en pijp me! Gele tietjes. Kom zeg, schatje, doe dat maar in de Kongo!”
Achteraf verweet het men me moralistisch en gewelddadig te zijn. Door Mettes’ giftige taal te isoleren had ik gebroken met Mettes’ intentie om meerstemmigheid en een ervaring van een wereld op te schrijven. Ik had volgens het men niet begrepen dat Mettes nauwelijks als subject in N30 aanwezig is en door het eisen van verantwoordelijkheid had ik zijn subject voor het tribunaal gesleept. Zulke verwijten komen voort uit het idee dat de witte dichter een ondramatisch subject is, en zichzelf naar neutraliteit toe kan schrijven. Ik denk niet dat Mettes eenvoudigweg in een wereld ging staan en toen de stemmen daarvan heeft opgeschreven. Hij heeft ervoor gekozen om ergens in een wereld te gaan staan. Waarom schreef hij die zinnen op en niet andere? Hoezo een wereld zoals N30 ? In het circuleren van taal schuilt beslissing, schuilt subjectiviteit, schuilt verantwoordelijkheid.