Uit ‘Amortisatie’

De bevindingen van de commissie

Bij Amortisatie van Jacques Northe


Lucas Hüsgen

 

Ruim veertig jaar lang bleef een van de meest eigenzinnige teksten die ooit in het Nederlands zijn geschreven, onuitgegeven. Nu is het dan zo ver: Amortisatie van Jacques Northe (1934-2012) mag onder de mensen. Dat gebeurt wel in elektronische vorm: papieren uitgevers bleken noch in het heden, noch in het verleden tot zo’n stap te bewegen. Is het dan gewoon een slecht boek? Volgens de afwijzingsbrief van Martin Ros uit 1974 was dat toch beslist niet het geval. De toenmalige directeur van de Arbeiderspers zag echter weinig (zegge: geen) commerciële mogelijkheden. En dan wordt het moeilijk voor een debuut van vijfhonderd pagina’s. Ook pogingen van Rein Bloem om het boek geplaatst te krijgen, liepen op niets uit. Zelfs zijn enthousiaste recensie in Vrij Nederland, toen Northe het eerste deel in gestencilde vorm zelf uitgegeven had, maakte geen verschil.

Het manuscript was bij Bloem beland via een wederzijds contact binnen de theater- en filmwereld. Bloem was tenslotte niet alleen dichter en criticus, maar ook filmmaker; Northe was – onder zijn burgerlijke naam Jacques Sitter – een tijdlang actief als producent, al was dat maar een van de dingen die hij in zijn leven had ondernomen. Als student geschiedenis, raakte hij verslingerd aan opera. Hij trad zelf op als operazanger, werd regieassistent bij de Komische Oper te Berlijn, kwam met regisseuse Ellen von Frankenberg voor een gastregie mee naar Opera Forum te Enschede, en bleef weer in Nederland hangen. Ook dat niet permanent: in Parijs hield hij een tijdje het hoofd boven water als privéleraar Duits, tussentijds terugkerend naar Nederland.

Dankzij een ruime erfenis kon hij het zich vanaf 1969 permitteren om zich exclusief op de literatuur toe te leggen. Dat deed hij tot aan zijn dood nagenoeg in het verborgene (slechts mondjesmaat verschenen er fragmenten in tijdschriften). Amortisatie is slechts een van de nagelaten manuscripten, daaronder een van de weinige die in typoscript voorhanden zijn. Met het overlijden van zijn literaire vrienden Daniël Robberechts (in 1992) en Jos Kunst (in 1996) zag Northe zijn laatste mogelijke toegangen tot de letterkunde vervlogen, en besloot hij enkel nog in handschrift te schrijven. Dat handschrift is aan de priegelige kant; eens te vervelender voor de buitenwereld, als er honderden en honderden pagina’s mee volgeschreven staan.

Zo zijn er vooralsnog (en vermoedelijk voor lange tijd) enkel Amortisatie en de twee teksten die vorig jaar verschenen op de site van het Rob Scholte Museum, Partuur en Kluister. Ik zeg hier met opzet ‘teksten’, niet ‘verhalen’. Want voor zover het verhalen zijn, zijn ze eerder essays in verhaalvorm, of misschien ook juist andersom: verhalen in essayvorm. Dat geldt zeker voor Kluister: die voorafschaduwing van Kellendonks Letter en geest begint als een kafkaëske vertelling over een filologische onderzoek in een bibliotheek, maar blijkt uiteindelijk een verhandeling over Vestdijk en Verwey. Partuur geeft na een grandioze ouverture het pure vertellen op, maar waartoe? Is het een musicologisch essay in de vorm van een theatermonoloog, of een gestoord prozagedicht over seksualiteit?

De ongewisse genrestatus geldt ook voor Amortisatie. Al is dit driedelig werk in zijn totale vorm uiteindelijk vooral een roman, met zich ontwikkelende personages plus een waarachtige ontknoping, dat proces voltrekt zich via essays en theatrale monologen. De uitgangssituatie is duidelijk. In de nalatenschap van ene Waldemar is een manuscript, vergezeld van losse aantekeningen, aangetroffen. Dat handelt over een commissie die een gedenkboek voor de legendarische dirigent Wilhelm Furtwängler wil samenstellen. Naast Waldemar bestaat de commissie uit een pedante musicoloog met Duitse trekjes, een innerlijk verwarde jongeman, een vooraanstaand schrijver en een sociaaldemocratisch politicus op het hoogtepunt van zijn macht. En dan is er de verteller, wiens positie nooit helemaal wordt opgeklaard, terwijl hij zich wel voortdurend met de zaken bemoeit:

In tegenstelling tot wat men zou concluderen na deze eerste invoering, spelen mensen in Waldemars verhaal een ondergeschikte rol.

Het gaat om thema’s en motieven, over structuren, verbindingen en oplossingen. Hoe merkwaardig dit ook lijkt, wij raden de lezer aan om te proberen met deze hebbelijkheid van het boek op goede voet te komen.

Die bemoeienis beslaat overigens vooral het eerste deel, waarin de verteller ons onderricht hoe wij het boek moeten lezen. In deel II en III gebeurt dat ook nog wel, maar daar hebben de vertellingen over de commissieleden (en hun dubbelgangers, want die hebben ze ook) de macht overgenomen. Stilaan wordt duidelijk, dat wij ons in het gevonden manuscript zelf bevinden. Daarin gebeurt nogal het een en ander. Maar inderdaad: minder als een exposé van relationele ontwikkelingen tussen mensen dan als onderzoek naar de fundamenten van de moderne Westerse samenleving,  vooral gezocht in de negentiende eeuw.

Gortdroog is dat bij lange na niet, dankzij de afwisseling van stemmen, de telkens weer uitgestelde oplossing van geheimen, vooral: door de laconiek humoristische grondtoon waardoor je geen enkele vertelling ooit honderd procent serieus neemt. En, paradoxaal genoeg, wordt het boek vooral een roman doordat het definitieve besluit van de lezer dat hij toch echt aan een roman bezig is en niet aan een essaybundel, telkens weer wordt uitgesteld – tot in de grande finale waardoor je eindelijk zeker weet, dat het toch altijd een roman was. Daarop ben je trouwens wel voorbereid door twee reeksen intermezzo’s, met eigen ontwikkeling in verband met die grande finale.

Het hier gepresenteerde hoofdstuk uit het tweede deel wijst vooruit naar dat slotakkoord. Het toont de sociaaldemocratische politicus Ellekom op het hoogtepunt van zijn macht, een succesvol soort Joop den Uyl. Het is ook niet gering: hij heeft het klaargespeeld bij het Nederlandse volk een dusdanig vertrouwen te wekken, dat zijn partij met absolute meerderheid kan regeren, zonder iets fundamenteels aan de maatschappij te veranderen. Dat gaat mis, maar daar heeft Ellekom hier nog geen weet van – zoals hij dat nooit zal krijgen.

Hier toont hij zich vol van zichzelf overtuigd, met nog wat zijdelingse opmerkingen over een eventueel fascistisch gevaar. Ze lijken er nauwelijks toe te doen, maar staan in rechtstreeks verband met het centrale thema van het boek. Furtwängler was immers de dirigent die meende dat de onafhankelijkheid van de kunst de nationaalsocialistische heerschappij kon trotseren, maar wel moest meemaken als cultureel uithangbord van de dictatuur te worden gebruikt. Precies dit spanningsveld wordt onderzocht door Amortisatie, bij voorkeur op plekken waar je het spanningsveld niet verwacht. Daarmee zou je de roman kunnen reduceren tot een voorspellende analyse van een consensuscultuur die uitmondt in de opkomst van populistisch rechts. Maar voor zulk eenduidige interpretatie is het boek weer veel te rijkgeschakeerd, consequent bedacht op het problematiserend uitspelen van tegenstellingen: ‘Al onze problemen zijn literatuur.’  Zo gaat het boek misschien uiteindelijk over de weldaad van problemen.

 

***

 

KAPITTEL L

(Ad hoofdstuk 10)

 

Ellekom zit hoog in dit gigantische gebouw; hij heeft zijn stoel gedraaid en kijkt uit over de onafzienbare wereldstad. Dat overkomt hem meer tegenwoordig, dat hij een dossier op het bureau laat rusten, dat het brievenhoek ongeopend blijft omdat hij zelfs de machinale beweging van het tekenen niet op kan brengen; even maar want het duurt nooit lang, het is na een half uurtje weer voorbij. Momenten van mijmering. Vroeger was hem dit onbekend. Een mens is een wezen dat een ontwikkeling doormaakt, daar heeft hij nooit aan getwijfeld. Veel verandert aan en in jezelf en je moet je maar zien aan te passen. Dat valt ook allemaal best mee.
De man die daar zit, de rug gestrekt, zonder hulp van de lage werkstoel, heeft de kracht van zijn jaren achter zich en een onderbreking in het werk is nu en dan gewoon nodig. Hij kan zich ook nog maar op één ding tegelijk concentreren. Hij herinnert zich hoe hij vroeger meerdere dingen tegelijk aankon; in de Kamer rapporten werkelijk lezen en met de oren het debat volgen, zo, dat zijn ambtenaren de vellen kritisch geannoteerd op hun bureau terugkregen, terwijl hij soms ter snede geïnterrumpeerd had en bij de duplieken bleek dat geen woord van het debat hem ontgaan was. Dat gaat nu niet meer. Is hij met zijn fantasie bezig dan vallen tegenwoordige functie en positie praktisch weg.
Wat speelt zich af in deze man, die in het leven geslaagd is – wat hij duidelijk uitstraalt, zelfs op momenten als deze. Onbewogen en ontspannen zit hij daar, zoals hij vroeger op spreekgestoelten stond, in limousines rondreed of in een handendrukkende menigte omstuwd raakte. Op zijn gemak, minzaam.
Hij heeft veel om op terug te kijken maar dat heeft eigenlijk iedereen. En hij zal stellig de beelden aan zich voorbij laten trekken zoals ze in hem opkomen. Hij roept alleen hun stemming op — niet een bepaalde volgorde. Het is één van de gaven van een krachtfiguur om krachteloos te zijn wanneer het niet schaadt. Wanneer Ellekom zich in zijn verleden vermeit, geschiedt dat, heel vreemd, om onpersoonlijker te kunnen oordelen bij de taken die thans de aandacht vragen; om zich te kunnen ontlasten van de voortdurende spanningen waaraan hij blootstaat, die hem wel eens te gortig worden maar die hem, ook dankzij deze nieuwe manier van afstand nemen, nimmer over het hoofd groeien. Het zijn dikwijls dezelfde opwerpingen. Hij laat het maar komen zoals het komt.

Van iets onder de indruk komen doet hij zo gauw niet. Je leert in zo’n lang leven van openbare dienst om dreigende problemen meteen te relativeren. Je begint niet aan een dergelijk leven als je de eigenschap om dat te kunnen, niet ingebouwd hebt. Neem de reorganisatie van de partij die, het is nu meer dan 35 jaar geleden, maandenlang de gemoederen bezighield. Wie denkt er nu nog aan? Hij zal alleen in de serieuze biografische schetsen vermeld blijven. Zo zal het misschien ook gaan met wat hij altijd als zijn mooiste zet beschouwd heeft: het maanden van te voren aankondigen van de tweede verkiezingen. Nee dat is te spectaculair; dat zal níemand die zich met zijn leven inlaat, zich laten ontgaan. De hervorming van het parlementaire stelsel — dat is weer te complex. Zelf is hij de voeling met het verdere verloop daarvan, sinds hij na de grondwetsherziening het veld heeft moeten ruimen, wat kwijt geraakt. In Afrika is de belangstelling voor dit soort problemen minder geworden; daar doen ze haast theoretisch aan; als luxeplantjes uit een verveelde broeikascultuur. 

Hij schrikt even op. Hij hoort aan de telefoon dat klikje waardoor hij weet dat in de kamer hiernaast wordt opgenomen. Hij wacht even. Nog langer. Inderdaad zijn secretaresse ziet die buien van mijmering aankomen en verbindt dan niemand door. Een tijdje geleden is dat begonnen; eerst vroeg ze dan met onzekere stem of die en die doorverbonden kon worden — later hield ze uit zichzelf alles af. Er is nooit een woord over gesproken.

De gedachten gaan terug naar zijn val. De enig negatieve periode uit zijn leven. Hoewel het ook al weer lang geleden is, staat het hem nog al te goed voor de geest. Na de derde verkiezingsoverwinning te zijn weggewerkt – door machinaties van de fractie. Dat waren dagen van grote verwarring. De enige grote miscalculatie. Of miscalculatie niet eens want dit was niet te voorzien. Maar toen het eenmaal inzette, op die donderdagmiddag toen het telefoontje uit Huis ten Bosch uitbleef, vanaf die eerste momenten werd hij bevangen door een paralysering die hij daarvoor noch daarna heeft gekend. Voelen dat het mis gaat en in die situatie uitgerekend de behendigheid niet kunnen opbrengen, die krachten niet te hulp kunnen roepen om het af te wenden. Waren die krachten wel bij de hand geweest dan had hij terug kunnen slaan; sterker, dan hadden ze niet eens geprobeerd hem te wippen. Hij heeft altijd geloofd in een soort noodlot, gelijk hij zich altijd beriep op zijn instinct. Hij voelde zich in die dagen van zijn val in een hoek gedrukt omdat hij bang was zijn natuurlijke verhouding met zijn vak kwijt te raken. Daar zat hij meer over in dan over de eerste-ministerszetel – al was het natuurlijk een bijzonder bittere pil om op die manier te worden weggewerkt.(Hij dacht in die dagen veel aan Kuyper, niet aan Oldenbarnevelt of Johan de Witt. Hij was trouwens de eerste niet-A.R.-politicus die zich door Kuyper heeft laten inspireren.) Zij kregen hem er uit, ondanks de eclatante stembusoverwinning. Spontane betogingen en protesttelegrammen bij duizenden vermochten niets. Wanneer de raderen van de macht eenmaal gericht in actie zijn, helpt er geen lievemoederen aan. Wie kan dat beter weten dan die hoge autoriteit daar voor dat raam.

Na afloop was er stellig verbittering in hem. Daarnaast putte hij ook weer moed, nl. uit het feit dat iets ergers hem niet meer kon overkomen. Ook een merkwaardige bevreemdheid: door iets heen te zijn gegaan, veel onverwachte averij te hebben opgelopen maar nog te staan, aangeslagen, maar overeind. Het burgemeesterschap van Amsterdam daarna betekende meer dan een vergulding. Nergens fonkelden de gaven van de premier – dat werd van de eerste dag af zijn bijnaam – luisterrijker dan in deze merkwaardige smeltkroes van economie en cultuur, die daarbij vrijwel iedere politieke ontwikkeling in embryonaal stadium herbergt. Dit burgemeesterschap – de enige functie in Nederland waarin je vanuit het maatschappelijke invloed op het cultuurpatroon kan uitoefenen, vormde een goede opstap tot een hoge commissariaat voor de V.N. in Afrika – wat in feite betekende staatshoofd in een land 2x zo groot als Frankrijk. En nu dan secretaris-generaal.
Hij kan de herinneringen aan de val nog niet loslaten. Dat alles in het leven een functie heeft, was één van de gedachten die hem in die dagen vertroosting bood. Hij heeft veel van die terugslag geleerd. Motieven, tot op dat moment latent aanwezig, voerden plotseling de boventoon. Even bestond het gevaar dat hij zich niet meer een eenheid voelde en niet meer uit één stuk op problemen af kon gaan – en op mensen. Dit gevaar ging voorbij. Hij kon optimist blijven. Hij is voor alles een optimistisch mens, die in een goede afloop gelooft.
Hij blijft ook iets houden van het roekeloze dat mensen met een goed ingedekte jeugd kunnen hebben. Altijd goed beschermd te zijn geweest, geeft later de losheid om flink wat op het spel te durven zetten. En Ellekom kwam uit zulk een bescherming en heeft deze altijd behouden. Het enigszins koele en, althans naar buiten toe emotioneel wat karige aan mevrouw Ellekom, vormt een prachtige aanvulling op moeder Ellekom. Altijd heeft de staatsman zich gekoesterd geweten. Alleen dan heb je de vrijheid tot variëren door alle lagen heen.

Meestal dringen de hersenspinsels naar de val — is dit achter de rug dan beginnen de associaties ongebonden elkaar op te volgen en door elkaar heen te gaan, het van elkaar over te nemen: het laatste deel van een herinneringsflits vormt tevens het begin van een nieuwe. Schots en scheef trekt een leven aan Ellekom voorbij; een leven waarvan hij bij voortduring denkt: het lijkt het mijne wel.
Hij beziet de feiten, ook die welke aan duizenden bekend zijn nu eenmaal fundamenteel anders dan wie ook. Hij bespeurt ook een samenhang in alles wat in hem opkomt; hij staat niet stil bij die samenhang, hij is die zelf.

Is er een fascistisch gevaar? Een interviewvraag van vroeger breekt door. Wij moeten bij een dergelijke complexe vraag verschillende facetten die bovendien, zeker op het eerste gezicht nogal tegenstrijdig zijn, goed in het oog houden. Zo’n begin van een antwoord zegt al genoeg. Maar niemand verwacht een ander, vandaar dat dit soort vragen alleen bij uitzondering wordt gesteld. De politiek kent strenge spelregels. Hij heeft deze nooit aan hoeven leren: talent.
Hoe zou Ellekom nu over dit probleem denken, in zijn huidige functie waar alleen de allergrootste lijnen samenkomen en botsen? Hij blijft zich hullen in een ondoorgrondelijke aanblik.

Waar het bij een staatsman van zijn formaat om gaat, is hoe hij zijn ideeën en die van anderen vastlegt in wetten, begrotingen en besluiten. Deze grote hervormer – door zekere zijde als een verfoeilijke omverstoter beschouwd – heeft zichzelf nooit anders dan als een continuator gezien. Deze man op een toppunt van macht heeft daarnaast het vermogen – dat wíj als bescheidenheid zouden typeren maar dat voor hemzelf het simpel constateren van een feit is dat niet in discrepantie staat met de rest van zijn persoon of zijn functie – om zichzelf als niet meer dan een onderdeel te beschouwen in een proces. Was het door een toevallige samenloop van omstandigheden – hier ontbreekt iedere notie van een noodlot! – niet op zijn weg terechtgekomen dan hadden anderen de hervormingen tot stand gebracht waar zijn naam nu aan verbonden is.

‘Het gedijen van hervormingen gaat langzaam’ – deze uitspraak komt in hem op; typerend voor een man die getracht heeft de tijd gunstig voor zijn plannen te laten werken.

Als hij eens er bij stilstond in hoeveel vormen hij het begrip tijd in zijn leven gehanteerd heeft….

Het is grappig, er wordt altijd gesproken over HET kabinet Ellekom. Ze bedoelen dan het eerste dat 3 jaar zat, met veel pijn en moeite, en niet meer dan een opstap vormde voor het tweede, legislatief veel belangrijker.

Is er een fascistisch gevaar? Antwoord voor de camera’s: nee, de Nederlandse democratie is sterk genoeg om hieraan weerstand te kunnen bieden. Antwoord van binnen: wetten en handhavers van wetten sterken tegen ultrarechts. Op je hoede zijn, niet verkrampt maar niet aflatend.

De rust zelve, deze man boven de krioelende wereldstad met zijn stromen speelgoedautootjes en kunstig aangelegde spoortreinen. Zijn leven scheen zich te bewegen van het ene openbare optreden naar het andere; dat waren alleen de hoogtepunten; voor het grootste deel speelde het zich af binnenskamers, achter een bureau en ‘s avonds achter de schrijftafel thuis.

Hoe kunnen mensen toch getwijfeld hebben aan de oprechtheid van zijn socialisme? In het grote probleem des tijds, de tegenstelling tussen armen en rijken, binnenslands en in de wereldpolitiek, waren de socialistische oplossingen voor hem als natuurlijke gegevens. Ook uit de ombouw van het parlementaire stelsel blijkt dit; probaat middel voor het stuiten van het fascistische gevaar ook. Toch heeft men hem altijd als rechts gewantrouwd.

Natuurlijk zijn er linkse politici in de achterban en theoretici die meer contact hebben met wat de tijd eist, die beter aanvoelen welke hervormingen noodzakelijk zijn dan de man daar hoog gezeten. Het grote ‘maar’ is dat je die heren niets kunt laten ondernemen; van de praktijk weten zij niets; daarom zien ze bepaalde dingen zo scherp. De meneer die hier zit zou met een kleine effectieve stap veel meer bereiken dan zij met hun zevenmijlslaarzen. Bovendien heeft hij, door het plezier aan zijn vak, de ruimte om al spelende kansen te gaan zien die hij wil benutten en hij zou, louter uit ijdelheid toch nog een mijl weten te halen, waar zij op zeven zouden blijven staan. Want realiseren is een kluif hoor. Daar kom je achter, wanneer je goedbedoelde pogingen ziet als die FK, waar de hoge functionaris best weer eens naar toe zou willen.

Werkelijk aan politiek doen betekent zelf regeren. Oppositie is noodzakelijk, vrijblijvend maar er kleeft een gevaar aan: in het geheim moet gehoopt worden dat de regeringspolitiek mislukt. Poli­tieke invloed uitoefenen is zelf regeren. Dat bergt een aantal gevaren in zich – rechts te worden bijvoorbeeld.

Het elitaire in de westerse maatschappij is door Ellekom altijd bestreden. En als er één ding is waar hij wel blijvend van onder de indruk is gekomen dan is het van het verschil in kansen die de mens krijgt in onze maatschappijvorm. Louter door zijn geboorte in een bepaald milieu. Al zijn handelen – ook nu nog – is ingegeven om deze misstand te bestrijden.
Ook dit soort dingen ziet de onbeweeglijk zittende man aan de top van de hiërarchie in deze enorme raat waar iedere dag honderden zoemen en gonzen in de cellen, op afstand. Een van de functies van iemand met zijn positie is dat je een veld bent waarop anderen kunnen projecteren.

Het kunnen opvangen van de schok die uitoefenen van macht geeft – zeker de eerste keer dat het realiteit wordt maar ook telkens daarna weer – bepaalt de statuur van een staatsman. Een observatie als deze waart hem misschien nu door het hoofd maar stellig in andere bewoordingen. Zo bekijkt een staatsman zichzelf nooit. Die maakt onderscheid tussen wat hij denkt, zegt en doet.

Ellekom deed veel in den blinde, met de vingertoppen, hij voelde iets met zijn klomp, als U wilt, aan zijn water. Verschilt hij daarin veel van de doorsnee aardbewoner in zijn strijd om het dagelijks brood? Nee, een verschil is dat hij zich naar verhouding weinig vergiste.

Uitspraak van vroeger – waar en wanneer is vergeten: ‘Een politicus staat op zo’n dubbele weegschaal, met op beide delen één voet. Je moet maar in balans zien te blijven.’

Hoe houdt een mens het vol? Zijn hele leven gewogen te worden. Hoe neemt zo’n man beslissingen van een draagwijdte die hij onmogelijk kan overzien op het moment dat hij ze neemt? Hoe blijft zo’n man een eenheid? Omdat hij alles doet vanuit een aantal zekerheden. Het meest raadselachtige aan hem is dat hij voor zichzelf nooit een raadsel geweest is.
Rustig zit hij daar, in een perfect zittend pak uit een warenhuis. Hij staat nu op het niveau dat hij zelfs maatkleding achter zich gelaten heeft.

Ellekom leefde situaties die er voor hem al geweest waren, met kleine variaties, en na hem weer zullen zijn. Hij zet het leven bij in geijkte vormen. Hij geeft mensen houvast, vertrouwdheid, wie weet zelfs vertroosting, met zijn leven dat uitstraalt: zie je wel, niets nieuws onder de zon. De grote continuator die alleen twijfelde aan dingen die hem innerlijk niet uit balans brachten.

De man die daar zit, zit daar met de zekerheid dat wat essentieel is aan zijn vak door niemand van buiten gepeild kan worden; zelf kan hij er ook nauwelijks woorden voor vinden; hij kan het alleen uitdrukken in actie.

Zijn vrouw heeft hem altijd in contact gehouden met kunst en cultuur. Voor muziek was dat niet nodig naar van literatuur bijv. wist zij veel meer dan hij. Hij heeft haar daarom altijd benijd. Hij zei dat nu en dan om die glimlach terug te krijgen die zij alleen voor die gelegenheden scheen te bewaren. In Afrika eerst, liet zij hem dat Verwey-gedicht lezen. De kinderen waren toen al het huis uit – studeerden in Europa en Erica was op expeditie in Mexico. Hij vond in dat gedicht zijn hele leven gereflecteerd of voorafgeschaduwd. Niet zijn hele leven natuurlijk maar toch waren er zulke opvallende overeenkomsten dat het hem altijd bij is gebleven, hoewel hij niets om poëzie gaf en ook niet is gaan geven.
Het heet ‘Een vreemdeling’. Hij kan zich één voelen met het leven dat als een toneel wordt opgevat, tegen de achtergrond van de gevels van de grachtenstad. Uit de rest van het gedicht, hoe ver het ook van hem afstaat in vele opzichten, komt toch een toon door die hem sinds zijn val bekend is. Het zegt hem wat omdat dit gedicht zo duidelijk op een publiek is gericht.
Alles wat hij van literatuur kent, maakt een droeve indruk op hem. Misschien komt dat door een eenzijdige keuze. Maar ook Vrenhofen vroeger, met al zijn jovialiteit, had iets treurigs, deed alsof wij niet de moeite waard waren om zijn droeve werkelijke ik te leren kennen.
In de vrije uren wordt meer aan bellettrie gedaan, tegenwoordig. En ook dat wordt flink aangepakt, met knapen van boeken. Wanneer scheidsrechter Castorp tevergeefs geprobeerd heeft Naphta, rechts-rabiaat, en Settembrini, de welwillende linkerd van een duel af te houden, gaat het er op los. Als volgt: Settembrini loopt op zijn tegenstander af en schiet in de lucht – gelijk Stawrogien. Daar­op richt Naphta het pistool tegen de slaap en stort neer.
Ja die rechtsen, zij hebben toch iets van echt leven in zich.

Hij denkt aan iets anders; aan de vreselijke uitval tegen een oud-koloniaal senator. Hij ziet de man nog zitten met z’n gehoorapparaatje; hij is daarna nooit weer in de Kamer verschenen. Dit was te onbezonnen misschien. Maar de man was toch lid geweest van verschillende fascistische organisaties.

De basis van ieder mens is een conservatieve. Het gaat er alleen om t.a.v. welke verschijnselen je vooruitstrevend bent en t.a.v. welke reactionair. Ik zie dit alles nu zo duidelijk dat ik me afvraag waar ik mij vroeger druk over heb gemaakt. Kon ik toen niet zien of wilde ik niet zien waar het om gaat, of zat ik in zo’n bevangenheid dat ziel en zaligheid afhingen van het blijven meedoen aan het woeste spel, gecalculeerd ingehouden in een raam van amendementen, moties, memoires en stemmingen? Want het gaat bij die binnenhuispolitiek toch ook maar om één ding: macht. Ik stond aan de linkerzijde en daar ben ik altijd nog blij om, omdat links de redelijkheid op zijn hand heeft bij het partijkiezen voor de maatschappelijk zwakkeren. Kiezen voor wat onderligt, heb ik instinctief altijd als gezond beschouwd. Links is sympathieker dan rechts, zoals rechtsen aangenamer kunnen zijn om mee om te gaan dan linksen. Bovendien is links de ideeënkant. Van de rechterzijde komen p.d. geen ideeën; rechts is machtsstrijd onverbloemd. Rechts zijn we allemaal sinds de geboorte; wij willen terug. Al het nieuwe – nog meer nieuw, na dat ene schrikkelijke – stoot af. Maar wij moeten vooruit, daar is geen ontkomen aan. Ga dan zo positief mogelijk stroomopwaarts.
Rechtse partijen delen door afremmen en kritisch doortesten de ideeën van links bij het vertrouwde in. Links stuwt de beschaving verder op, rechts zorgt ervoor dat het fundament hetkan blijven torsen. Ik herhaal, geachte wolzak, waarom doorzie ik dat nu en had ik het nooit doorzien als ze me er niet uit geduveld hadden? Of hebben ze mij die trap gegeven omdat onbewust aangevoeld werd dat ik het eens zou kunnen doorzien?
Het leven is vreemd, toegegeven, maar het blijft ondanks alle onredelijkheden en ellende, de moeite waard.

De staatsman van verdienste kijkt naar de strakke lucht. Hij ziet zijn eigen beeld dat zich daar projecteert. Hij ziet het en voor het eerst komt er beweging in zijn gelaatstrekken: een glimlach: wat lijkt het wel, een hemellichaam, een ster aan het firmament, een nevenzon. Het geprojecteerde beeld glimlacht niet, het straalt.