Tiqqun – een kritiek

Gijsbert Pols reageert op de bijdrage van Joost de Bloois in nY #5

Het moest gezegd: sommige mensen vonden dat hij op de goede weg was. Maar dat waren niet altijd de leuksten. Op een dag begreep hij ook waarom mensen naar wie hij opkeek zo heftig het woord fascist als scheldwoord gebruikten. Het hoorde allemaal bij een groot systeem van inzicht in de dwaasheid, de dwaasheid van de wereld, die je onder ogen moest leren te zien. Slobo duizelde van de vergezichten in zijn geest.
De week daarop werd hij aspirant-trotskist.

Deze passage uit Stefan Hertmans’ Als op de eerste dag (2001) schoot me te binnen toen ik Joost de Bloois aan het slot van zijn kritiekloze inleiding in nY #5 op de poëtica van het Franse schrijverscollectief Tiqqun de vraag zag stellen: ‘Wat als de burgeroorlog inderdaad eindeloos is?’ De vraag is retorisch: de levenshouding die Slobo zich aanmeet kent geen groter succes dan die eindeloosheid. Want precies daarin vindt ze haar Grote Gelijk: de wereld is dwaas en wij, die het licht wel zagen, zijn ontslaan van de plicht met haar in discussie te gaan – we hoeven haar alleen te haten, naar haar vernietiging te verlangen, omwille van haar dwaasheid. Geen grotere ramp voor de duizelende Slobo dan dat die wereld hem in zijn vergezichten volgen gaat.

Evenzo Tiqqun, wist ik na lezing van het programmatische ‘Hoe te doen?’ dat volgde op de inleiding van De Bloois. Natuurlijk: Tiqqun is niet trotskistisch. De opstand die Tiqqun voorstaat is, zoals De Bloois uitlegt, ‘nadrukkelijk niet’ de ‘revolutie’ van 1789 of 1917, ook niet de ‘revolte’ van mei ’68. Ze heeft evenmin iets te maken met de andersglobalistische protesten. ‘Tophoppen’ noemt De Bloois het kleinerend, ‘christelijke affecten’ brult Tiqqun walgend. Tiqqun wil de waterscheiding maken door het eigen ‘Hoe te doen?’ te contrasteren met de vraag ‘Wat te doen?’ Die vraag opereert vanuit een ideologisch standpunt, vanuit een oppositionele levenshouding – een strategie die volgens de analyse van Tiqqun aan het begin van de eenentwintigste eeuw wel wirkungslos blijven moet, omdat de momentane machtsverhoudingen elke levenshouding incorporeren. Sterker nog: die machtsverhoudingen bestaan bij de gratie van levenshoudingen, in de biopolitiek van het ‘men’, in de controleerbare, want voorgeschreven lyfestyles. Daarom beantwoordt Tiqqun de vraag ‘Hoe te doen?’ niet met een standpunt, maar met negativiteit. De burgeroorlog van Tiqqun bestaat daarin de implosie te katalyseren die het systeem zelf over zich afroept. In een systeem dat alles leegmaakt, is de enige mogelijke vorm van verzet de schijninhouden van het systeem radicaal af te wijzen en absoluut leeg te worden.

Het systeem? Dat is het systeem van het globale kapitalisme – what else? En daarmee zijn we terug bij Slobo. Dat Tiqqun zo veel retoriek nodig heeft om te beargumenteren dat het géén voortzetting is van linkse ideologieën uit de jaren zestig en zeventig, doet al een armzalige simulatie vermoeden. Een vermoeden dat meteen bevestigd wordt door de melancholische opening van ‘Hoe te doen?’: ‘TWINTIG JAAR. Twintig jaar van contrarevolutie. Van preventieve contrarevolutie.’ Ja, leefden we maar – net als Slobo – in de jaren zeventig, de tijd van ‘punk, de beweging van 77, het domein van de Autonomie, de Stadsindianen en de diffuse guerilla’, die ‘complete tegenwereld van subjectiviteiten, die niet langer wilden consumeren, die niet langer wilden produceren, die zelfs niet langer subjectiviteiten wilden zijn.’ Maar als we dat nu weer moeten gaan doen, waarom zijn we dan geen slap aftreksel? Als we aan ‘de kassa’s van een of andere supermarkt’ iets ‘anders’ proberen te doen, iets dat ‘niet beperkt is door de mogelijkheden die door het dispositief zijn geautoriseerd’, echoën we dan niet zacht-postmodern Joe Strummer, die al dertig jaar geleden de frustratie over zijn vervreemdende bezoek aan de supermarkt van zich afzong?

Op zichzelf zou dit nogal potsierlijk ontkende gebrek aan ideologische originaliteit nog niet zo erg zijn – integendeel, een heroverweging van bepaalde ideeën uit de jaren zestig en zeventig lijkt me voor elke vorm van progressief denken in deze tijd noodzakelijk. Maar Tiqqun lijkt er vooral op uit te zijn om letterlijk met alle geweld de fouten van radicaal links uit de jaren zeventig te herhalen. Te geloven dat de bevrijding ‘in de orgie’ lonkt, is naïef – dat was het in de jaren zeventig al. Het nihilistische geweld van allochtone jongeren in de Franse banlieues te subsumeren onder de eigen zaak is koloniaal – zoals de steun van blanke studenten voor de Black Panters in de jaren zestig dat al was. En de hernieuwde esthetisering van het geweld is ronduit obsceen: het zou kunnen dat de aanslag van Karst Tates op Koninginnedag een implosie van onze manier van leven signaleert, maar waarom zou dit geweld toegejuicht moeten worden?

De grootste fout die Tiqqun heeft geërfd is die van Slobo, namelijk: in alles, maar dan ook in werkelijk alles dat buiten het eigen ideologische spectrum valt niets anders willen zien dan een onderdeel van een machtsaffirmatieve dwaasheid. De horigheid geldt deze keer niet quelques vieux fascistes maar het EMPIRE, de van Toni Negri en Michael Hardt geleende beschrijving van de Grote Ander, die de schuld is van alles. De willekeur die zulk narcisme met zich meebrengt is evident. Neem nu deze passage:

Het kunstje van het sociale pact. Dat sommigen zouden verbreken terwijl de anderen kunnen veinzen het te ‘herstellen’.
Die kunstjes, die flikt MEN ons niet langer,
Je moet wel een militant lid zijn van de planetaire kleinburgerij,
een waar burger
om niet te zien dat zij niet meer bestaat,
de samenleving.

Hoe gemakkelijk is het hier de symbolen te vervangen, zonder ook maar iets aan de constructie te veranderen:

Het kunstje van de tolerantie. Die sommigen zouden verbreken terwijl
de anderen kunnen veinzen haar te ‘herstellen’.
Die kunstjes, die flikt MEN ons niet langer,
Je moet wel een militant lid zijn van de linkse kerk,
een ware communist
om niet te zien dat zij niet meer bestaat,
de multiculturele samenleving.

Ik zie geen reden om narcisme dat gebruik maakt van linkse symbolen meer krediet te geven dan narcisme met een rechts kleurtje – beide leiden tot terreur.

Natuurlijk, de arrestatie van de groep in Tarnac is schandalig. En natuurlijk, een radicale kritiek op het idee van lifestyle is meer dan noodzakelijk in een wereld waarin de espresso to-go van de urban professional in de Londense metro 140 liter water kost in gebieden die door droogte worden bedreigd. Maar dat zijn geen redenen om sympathie voor Tiqqun te hebben. Ten tijde van de Koude Oorlog was het een respectabele intellectuele houding om voor de rechten van ‘Slobo’ op te komen. Zijn ideologische narcisme verbleekte bij de rücksichtslosigkeit waarmee machthebbers met een verwijzing naar de Sovjet-Unie elke vorm van radicale oppositie diskwalificeerden. Tiqqun kan men dat voordeel van de twijfel niet geven. Onze wereld is immers niet meer gedeeld door een ideologische muur, maar door een sociaal-economische, in concreto te vinden in Melilla, in abstracto in de banlieue, op de werkvloer, in de universiteit. Het is een muur die, zoals Žižek in Violence. Six Sideways Reflections opmerkt, niet bedoeld is om mensen binnen te houden, maar om mensen buiten te houden en tegen elke vorm van beter weten in onze welvaart te willen beschermen.

De vraag die aan elke vorm van progressief, van ‘links’ denken van nu ten grondslag ligt, is: hoe is die muur omver te krijgen? Of, met Žižek: hoe kunnen we de wereld zo veranderen dat mensen niet meer wanhopig hun eigen wereld ontvluchten? Want aan het bestaan van die muur zijn we allemáál schuldig – al door het drinken van een kop koffie. En we kopen die schuld niet af door haar in de schoenen van een comfortabele abstractie als ‘EMPIRE’ te schuiven.