Lied tegen het licht

Bram Ieven over Against the Day van Thomas Pynchon – Jonathan Cape, London, 2006.
Review essay uit Yang (2008.2)

 

‘If it is not the world, it is what the world
might be with a minor adjustment or two.’
Thomas Pynchon, Amazon.com blurb

Een wereldgebeuren

‘Now single up all lines!’ – Alle lijnen los. Helemaal aan het begin van Thomas Pynchons Against the Day, in het eerste hoofdstuk van een meer dan duizend pagina’s lange roman die als stukgeslagen mechanisme, in ‘mechanical rapture’ (749), op hol slaat en in duizelingwekkende snelheid een onoverzienbare veelheid aan gebeurtenissen zal ontvouwen, ontmoeten we de Chums of Chance. De ogenschijnlijk vrolijke bende luchtvaarders, het onderwerp van talloze avonturenboekjes voor de jeugd, maakt zich klaar voor een tocht naar de World Columbian Exposition van 1893 in Chicago. Van de talloze verhaallijnen die zich in Against the Day door elkaar vlechten is die van de Chums wellicht de meest bijzondere, verwonderlijke, maar ook degene die steeds weer opduikt tussen de vele andere lijnen en die in deze zin de verschillende narratieven samenbindt, voor zover er in Pynchons roman van binding sprake is.

Dat een uitwaaierend narratief begint met een trektocht naar een wereldtentoonstelling is om meerdere redenen veelzeggend. Het is mogelijk om een lijn te trekken tussen de vlucht van de Chums of Chance en de reis van Columbus naar Amerika 400 jaar eerder. Hiermee wordt een bepaalde opvatting van de geschiedenis aangegeven, waarbij het dwarsverband van 1492 naar 1893 een mogelijke continuïteit introduceert die zich misschien niet zo nauwgezet laat reconstrueren door de concrete documenten die voor handen zijn, maar die dan toch in de geschiedenis verborgen ligt ‘als de drijvende kracht van haar ontwikkeling.’[i] De kracht die de ontwikkeling van de geschiedenis kenmerkt, ligt net zozeer in de reconstructie van de geschiedenis via een actieve zoektocht naar analogieën (tussen 1492 en 1893, bijvoorbeeld) als in de concrete geschiedenis zelf. De reconstructie is gericht op het uitpuren van de transcendentale kenmerken waaraan de moderniteit van Columbus tot de Chums gehoorzaamt, kenmerken die in de geschiedenis verborgen liggen als een donkere pit en die zich steeds meer actualiseren in de alledaagse werkelijkheid. Door via datum en titel in te haken op de ontdekking van Amerika in 1492 suggereert de wereldtentoonstelling dat er een continuïteit bestaat tussen de Amerikaanse geschiedenis en de globalisering aan het eind van de negentiende eeuw.

De New World en de World Exposition: in beide gevallen, wil de veronderstelling, gaat het om kentermomenten van een bepaald soort globalisering, waarbij het Amerikaanse continent het centrum vormt en 1492 en 1893 als ankerpunten functioneren. Alleen, Pynchon accepteert ze niet als twee natuurlijke ankerpunten die vanuit de geschiedenis worden aangereikt. Met zijn roman grijpt hij in op hun imaginaire constitutie en wordt een bepaalde opvatting van geschiedenis, globalisering en kapitalisme vrolijk onder vuur genomen. Gedurig wordt er via fictie een wereld opgezet die de onze zou kunnen zijn, met een kleine afwijking misschien, maar die de onze niet is, juist omdat de afwijking die van de fictie is, dat wil zeggen van onwaarschijnlijke gebeurtenissen, logische onmogelijkheden en subtiele verschuivingen.

Dat maakt het verschil. De data die als ankerpunten zouden kunnen functioneren doen dat niet meer, via fictie brengen ze een verschuiving teweeg en verliezen ze hun kracht. Daarbij winnen ze een andere kracht, die een tegenbeweging in gang zet. De Chums vertrekken weliswaar op reis, maar hun reis is geen beginpunt. Al snel geeft de verteller immers aan dat er een hele reeks avonturenboeken over de Chums of Chance aan deze passage voorafgaat. Beide reizen – van Columbus tot de Chums of Chance – constitueren slechts een imaginair begin (het begin van de moderniteit, het begin van de roman), dat met de romanfictie meteen weer onderuit wordt gehaald. De noodzaak om de geschiedenis van een beginpunt te voorzien opdat een eenheid kan worden ontwaard, wordt via de fictie en via de onnavolgbare complexiteit van de verschillende, steeds weer vervliegende verhaallijnen, grondig ontmanteld.

In Against the Day construeert Pynchon dus een alternatieve geschiedenis. Die geschiedenis is alternatief omdat ze via allerlei ingrepen afwijkt van de ons bekende geschiedenis en omdat ze overloopt van incongruenties. Voortdurend ontwikkelen de gebeurtenissen zich op een dergelijke wijze dat datgene wat zich afspeelt nog net mogelijk zou zijn – maar niet in alle waarschijnlijkheid. Against the Day dolt geregeld met de grens van het ongeregelde en ontoelaatbare. Een voorbeeld van Pynchons herschrijving van de geschiedenis is te vinden aan het begin van de roman. Daar wordt gesproken over een opstand die plaatsvond in Parijs rond 1871, waarin ook luchtvaarders betrokken waren – op het eerste gezicht een duidelijke verwijzing naar de Parijse Commune. Onderstaande scène, die verhaalt over de oprichting van de luchtvaardersclub Garçons de ’71, suggereert ‘echte’ gebeurtenissen die niet consistent zijn vol te houden in de werkelijke wereld:

As the ordeal [the Siege of Paris, bi] went on, it became clear to certain of these balloonists, observing from above and poised ever upon a cusp of mortal danger, how much the modern State depended for its survival on maintaining a condition of permanent siege – through the systematic encirclement of populations, the starvation of bodies and spirits, the relentless degradation of civility until citizen was turned against citizen, even to the point of committing atrocities like those infamous pétroleurs of Paris. When the Sieges ended, these balloonists chose to fly on, free now of the political delusions that reigned more than ever on the ground, pledged solemnly only to one another, proceeding as if under a world-wide, never-ending state of siege. (19)

De mogelijkheid om voor eeuwig in de lucht te blijven is een illusie die nooit kan worden volgehouden in een werkelijke wereld. Al lijkt het verhaal te refereren aan een werkelijke gebeurtenis, deze gebeurtenis is zodanig vervormd dat ze onwerkelijk is geworden.

Met deze passage wordt bovendien een belangrijk thema van de roman aangehaald, namelijk hoe menselijke formaties zoals de stad al snel als een raster gaan functioneren dat door de staatsmachine wordt opgetrokken maar dat ook voortdurend belaagd dient te worden door de moderne staatsmachine. Kortom, deze staatsmachine is in een voortdurende crisis verwikkeld waarin rasters en transcendentale structuren worden opgetrokken én afgebroken door een en dezelfde instantie. De volle impact van dit citaat, en daarmee van Pynchons paradoxale logica, wordt pas duidelijk als we ons realiseren dat een dergelijk overzichtsperspectief vanuit de lucht zelf net zo modern is als de moderne staatsmachine die door de Garçons de ’71 wordt afgezworen. De ballonvaarders willen definitief breken met de bloederige tegenstrijdigheden van de moderne staatsmachine, ze denken zich vanuit de lucht te kunnen bevrijden van illusies, maar daarmee zitten ze al meteen in een paradigma dat, naar de suggestie van Against the Day, net zo eigen is aan de moderne staatsmachine als het rationele raster, het ‘Cartesian grid’ (10), en de belaging van dat raster. De poging om een transcendentaal overzicht te verwerven staat zelf voortdurend onder vuur. Er wordt opgebouwd (men stijgt op met een zeppelin) en er wordt afgebroken (men wordt neergehaald door het kapitalisme en de moderne, globaliserende staatsmachine).

Maar waar het me voornamelijk om te doen is: de roman construeert ook een alternatieve geschiedenis omdat er wordt geageerd tegen een transcendentale opvatting van geschiedenis. In Against the Day ontmoeten we uiteenlopende personages die allen op een eigen manier een poging ondernemen om de geschiedenis te overstijgen, proberen te ontsnappen aan de eigen geschiedenis of op zoek zijn naar ijzeren wetten die de geschiedenis leiden. Kortom, zij proberen tot transcendentie te komen en hopen de transcendentale voorwaarden van de geschiedenis te ontdekken. Op alle mogelijke manieren ondergraaft Pynchon deze pogingen. Vanuit een breder kader zijn in de roman talloze instanties actief die macht trachten uit te oefenen op de geschiedenis via kapitaal, politiek of wetenschap. Maar net als in de echte wereld lopen kapitaal, politiek en wetenschap bij Pynchon voortdurend door elkaar, op een manier die geen lineariteit of teleologie meer toelaat.

In Pynchons Vineland (1990) vreest een van de personages dat zijn leven tot een zen-puzzel verwordt ‘that would send him purring into transcendence.’[ii] Dergelijke pogingen tot transcendentie (van de persoonlijke geschiedenis) en het ontdekken van transcendentale voorwaarden (meestal via harde wetenschap) zijn in Pynchons werk alomtegenwoordig, maar stuiken even hardnekkig ook weer in elkaar. De mondiale geschiedenis in Against the Day werkt als een tegenbeweging, tegen de dominante opvatting van geschiedenis en mondialisering in. Tegelijkertijd is de roman een analyse van het laat negentiende-eeuwse kapitalisme en de vervlechting van politiek, economie en wetenschap middels fictie. Deze combinatie maakt dat Pynchon, ondanks de vele losse eindjes die tot ergernis leiden bij de lezer, en ondanks de vaak eindeloze omzwervingen die uiteindelijk, na 1085 pagina’s, op helemaal niets uitlopen, toch nog een sterke roman neerzet.

Ontvouwing en ontvorming

Against the Day is eigenlijk niet samen te vatten, want met een samenvatting gaat de ongecoördineerde, vrijwel doelloze multipliciteit waar het in deze roman om te doen is verloren. Wanneer we toch een poging zouden wagen, dan zouden we kunnen stellen dat de roman gedomineerd wordt door twee, drie centrale verhaallijnen. De eerste verhaallijn is die van de Chums of Chance; de tweede verhaallijn is die van de familie Traverse. Daarnaast spelen ook de ontwikkelingen in de familie Rideout een belangrijke rol, en het wonderlijke leven van terreurbestrijder Lew Basnight, en het knappe mathematische talent Yashmeen Halfcourt, en de homoseksuele Cyprian Latewood die een driehoeksrelatie zal onderhouden met Yashmeen en Reef Traverse, en vele, vele anderen.

De Chums of Chance bestaan uit kapitein Randolph St. Cosmo, de jonge Darby Suckling¸onderofficier en tuchtmeester Lindsay Noseworth, de goedzakkige maar enigszins onhandige Miles Blundell, de sprekende hond Pugnax, en tot slot de nieuwkomer Chick Counterfly, zoon van een kleine oplichter uit het Zuiden die aan het eind van de roman opduikt. Wanneer we Chick voor het eerst tegenkomen is hij wanhopig op de vlucht voor een stel burgers die hem willen lynchen. De Chums nemen hem aan boord van hun luchtschip de Inconvenience op het moment dat ze naar Chicago vertrekken, en redden zo zijn leven. Hier is Chick nog een vuilgebekte jongeling, maar wanneer de Chums na enkele honderden pagina’s weer in de aandacht staan is Chick plots Dr. Chick Counterfly, die nu als wetenschappelijk officier van de Inconvenience aan het hoofd staat van enkele onderzoeken en experimenten die tot de boeiendste passages van Against the Day behoren.

Via de Chums maken we kennis met twee andere belangrijke figuren, namelijk Merle Rideout, wiens dochter Dally Rideout eveneens een aanzienlijk deel van de aandacht opeist, en Lew Basnight, een terreurbestrijder die aan het begin van de roman aan boord komt van de Inconvenience om vanuit de lucht een goed zicht te hebben op terroristisch-anarchistische bewegingen en die verder in de roman op de meest onmogelijke plaatsen te pas en te onpas zal opduiken. Zo komt Lew later nog in Londen in contact met de mysterieuze neo-pythagoreïsche organisatie T.W.I.T. (True Worshippers of the Ineffable Tetractys) en met de mathematische wondertiener Yasmeen Halfcourt, die op haar beurt weer een belangrijke rol zal spelen in de tweede helft van de roman, wanneer ze naar Göttingen trekt om zich verder te specialiseren in de mathematica. Dat doet ze op hetzelfde moment als Kit Traverse, een van de andere belangrijke personages, met wiens broer Reef Yashmeen uiteindelijk een hartstochtelijke relatie zal hebben.

Ook Merle Rideout ontmoeten de Chums aan het begin van de roman, wanneer hij als rondtrekkend fotograaf tijdelijk werkzaam is op de wereldtentoonstelling van Chicago. Merle heeft er dan al een hele geschiedenis opzitten. Op doortocht in Colorado ontmoet Merle de mijnwerker en anarchist Web Traverse, vader van Frank, Reef, Kit, en Lake. Twee belangrijke verhaallijnen knopen op deze manier in elkaar, om later nog verschillende keren volgens verscheidene variaties bij elkaar te komen. Kit Traverse zal bijvoorbeeld op dezelfde boot als Dally Rideout de overtocht van Amerika naar Europa maken, waar een twijfelachtige romance uit ontstaat die in alle hevigheid weer opduikt aan het eind van de roman. Web Traverse is werkzaam in de mijncorporaties van de grootkapitalist Scarsdale Vibe, maar tegelijkertijd zit hij als anarchist in het verzet tegen dezelfde corporaties. Samen met een Finse immigrant maakt hij bommen die geregeld tot ontploffing worden gebracht op treinrails of in mijnschachten. Dit brengt Scarsdale Vibe ertoe om Web te laten ombrengen door twee huurmoordenaars, Deuce en Sloat. Na de dood van Web wil Frank zijn vader wreken. Omdat te doen reist hij half Amerika en Mexico door. Ook Reef zal rondtrekken, om in Europa terecht te komen waar hij aan een tunnelproject werkt dat de Zwitserse Alpen met Italië moet verbinden. Lake Traverse, die altijd al ruzie had met haar vader Web, trouwt met Deuce en komt pas later te weten dat hij haar vader heeft omgebracht.

Kit Traverse was al het huis uit voor zijn vader stierf om, tot groot ongenoegen van zijn vader, met behulp van een royale toelage van Scarsdale Vibe zich in Yale te laten scholen tot mathematicus en ingenieur. Als tegenprestatie zal Kit later voor Vibe werken. Wanneer zijn vader vermoord is in opdracht van Scarsdale Vibe besluit hij naar Göttingen af te reizen om daar verder te studeren en aan de greep van zijn gevaarlijke geldschieter te ontsnappen. Vibe reist later ook af naar Europa, wat Kit ertoe brengt om op de vlucht te gaan, met omwegen langs onder andere Siberië. In Göttingen is ondertussen ook Yashmeen Halfcourt aangekomen, die meteen de aandacht van Kit krijgt. Reef is werkzaam in de tunnelbouw en reist uiteindelijk af naar Europa om mee te werken aan een tunnelproject in de Zwitserse Alpen. Hij ontmoet Yashmeen in Venetië. Vanuit Göttingen gaat het dus nog naar Siberië en Venetië, maar ook naar Genève, West-Vlaanderen, Los Angeles en talloze andere plaatsen. De roman keert uiteindelijk weer terug naar Amerika, waar Chick Counterfly zijn verloren vader weer tegenkomt¸ Merle weer opduikt na een lange afwezigheid, en Lew Basnight, die is teruggekeerd uit Londen, ruzie krijgt met Deuce. Tot slot keren we terug naar Europa en volgen we de reizen van Kit en Dally over Oostenrijk andermaal naar Venetië, en Reefs terugtocht naar Amerika. Helemaal op de laatste pagina’s van de roman duiken de Garçons de ’71 plots weer op, die een conventie houden waar ook de Chums op zijn uitgenodigd.

Het zal duidelijk zijn dat de verhaallijnen zich voortdurend door elkaar vlechten, al worden er ook lijnen opgezet die al snel weer verdwijnen en nooit meer worden opgepikt. Zo geeft de roman aanvankelijk de indruk dat er een plot te vinden is die aan het eind duidelijk zal worden. Een dergelijke plot is niet te vinden, maar Pynchon speelt wel met de mogelijkheid van een plot als een mogelijkheid die lijkt samen te lopen met de mogelijkheid om de geschiedenis van een zekere richting te voorzien. Daarbij wordt duidelijk dat deze mogelijkheid enkel kan worden bereikt via de introductie van het onwezenlijke, via de uitvinding van vreemde creaturen en gebeurtenissen. Een voorbeeld is de passage waarin Reef Traverse in een tunnel die hij samen met collega’s aan het aanleggen is een zogenaamde tatzelwurm tegenkomt. Een tatzelwurm is een creatuur dat in en rond de Alpen leeft en doorgaans als bijgeloof wordt afgedaan. Aan het eind van een passage waarin een tatzelwurm een van de tunnelwerkers heeft aangevallen, rijdt Reef alleen door de tunnel en hoort hij de stem van de tatzelwurm die hem toespreekt. De tatzelwurm wijst Reef er op dat Scarsdale Vibe, die de opdracht gaf tot de moord op zijn vader Web Traverse, in Italië verblijft en dat het dus de hoogste tijd is om zich te wreken. De conversatie met een magisch wezen waarvan het bestaan zelfs binnen de romanwereld van Against the Day betwist wordt, zet de plot van moord en wraak weer tijdelijk in gang. Voor zover er een plot is, wordt die ingegeven door onzekerheden, door suggesties van niet nader identificeerbare (mogelijk zelfs ingebeelde) stemmen. Eenmaal uit de tunnel verdwijnt de tatzelwurm met de boodschap: ‘We’re coming out of the tunnel. I have to be some place else.’ (660) Het hoofdstuk is ten einde; het volgende hoofdstuk kaart weer nieuwe gebeurtenissen en karakters aan.

Het opvoeren en onderuithalen van de verhaallijnen is slechts één aspect van de manier waarop in Against the Day een tegengeschiedenis wordt geschreven die zich afspeelt in een ‘counter-world’. (1084) Ook in de beschrijvende passages creëert Pynchon herhaaldelijk contrasten die elkaar vervolgens onderuithalen of een onontwarbaar kluwen vormen. Een voorbeeld daarvan is te vinden bij het begin van het boek, met de aankomst van de Chums of Chance in Chicago. Vanuit hun zeppelin krijgen zij een origineel, vernieuwend uitzicht. Het visuele spektakel staat toe dat er gereflecteerd wordt over de natuur van de vrijheid in de stad:

Beneath the rubbernecking Chums of Chance wheeled streets and alleyways in a Cartesian grid, sketched in sepia, mile on mile. ‘The Great Bovine City of the World,’ breathed Lindsay in wonder. Indeed, the backs of cattle far outnumbered the tops of human hats. From this height it was as if the Chums, who, out on adventurous past, had often witnessed the vast herds of cattle adrift in ever-changing cloudlike patterns across the Western plains, here saw that unshaped freedom being rationalized into movement only in straight lines and at right angles and a progressive reduction of choices, until the final turn through the final gate that led to the killing-floor. (10)

Wetenschap, geschiedenis en magie

De Chums of Chance zijn andermaal de rode draad wanneer het er op aankomt de relatie tussen wetenschappelijke mogelijkheden en geschiedenis bij elkaar te brengen. In het eerste deel van de roman raken de Chums verzeild in een expeditie die zich afspeelt tussen Alaska en Antarctica. De expeditie stoot op een reusachtig object dat een nog groter krachtenveld in zich blijkt te verbergen. Enkele honderden pagina’s verder ontdekken de Chums tijdens een verblijf in Venetië het bestaan van ‘imaginary maps’ die een duistere doorweg naar het oosten garanderen. Verscheidene plaatsen op deze kaarten zijn onwerkelijk in die zin dat ze niet of slechts als een denkbeeld of mogelijkheid bestaan. De Chums trachten de ingebeelde kaarten te bemachtigen, wat hen bijna het leven kost. Weer honderden pagina’s later duiken de mysterieuze kaarten nogmaals op, wanneer enkele pelgrims uit de toekomst erin geslaagd zijn om mede via de kaart terug in de tijd te reizen. Dit geeft een eerste idee van de verscheidene ‘magische’ aspecten die in Against the Day voortdurend terugkomen, vooral in het narratief van de Chums of Chance.

Het magische gehalte kruipt echter ook in werkelijk bestaande objecten. Een van de quasi-magische objecten waar veel mee gespeeld wordt in Against the Day is IJslandse spaat: een soort calciet met de bijzondere eigenschap dat het een dubbele breking van het licht veroorzaakt. Door IJslandse spaat zie je dus alles dubbel. De terugkerende aanwezigheid van dit mineraal vertelt iets over de relatie tussen wetenschap en werkelijkheid, en tussen magie en wetenschap, die hier op het spel staat. IJslandse spaat kan ook op meerdere niveau’s gelezen worden, die echter meteen in elkaar verweven zijn.

Ten eerste kun je die IJslandse spaat bezien als een typisch ingrediënt voor de negentiende-eeuwse science fiction die Pynchon in deze roman herhaaldelijk op een overtuigende wijze imiteert. Belangrijker zijn de implicaties die het mineraal kan hebben voor de opvatting van wetenschap die in de roman centraal staat. De zogenaamde dubbele refractie van IJslandse spaat was lange tijd een geliefkoosd studieonderwerp van de optica, een wetenschap die de moderniteit bij uitstek karakteriseert. Onderzoek naar de breking van licht mag dan ook een premodern gegeven zijn, maar als gevolg van de ontwikkeling van de moderne wiskunde kreeg de optica in de moderniteit een nieuwe vlucht. Ook de belangstelling voor IJslandse spaat kende een aanzienlijke revival. In zijn Treatise on Optics onderzocht David Brewster, een van de belangrijkste wetenschappers op gebied van de optische mineralogie en dubbele refractie uit het midden van de negentiende eeuw, de optische wetten van dubbelbreking met behulp van een analyse van IJslandse spaat.[iii] Hij geeft ook een van de meest consistente analyses van deze wetten. Met het gebruik van IJslandse spaat verknoopt de roman de vroege moderniteit met de industriële revolutie, op dezelfde manier als 1492 en 1893 aan elkaar gekoppeld werden aan het begin van de roman.

Maar net als bij de verknoping van 1492 met 1893 wordt ook IJslandse spaat als de constituent van een helder af te bakenen epoche van wetenschappelijke ontwikkeling geproblematiseerd. Die problematisering komt tot stand via twee wegen. Eerst via de wetenschapsgeschiedenis zelf. Tot diep in de negentiende eeuw behield de dubbele refractie van licht door IJslandse spaat een quasi-magisch statuut, in die mate zelfs dat Brewster zijn lezers meerdere malen moet verzekeren dat er geen bijzonder licht van IJslandse spaat afstraalt: ‘Iceland spar has merely separated the common light into its two elements, according to a different law, in the same manner as a prism separates all the seven colors of the spectrum from the compound white beam by its power of refracting these elementary colors in different degrees.’[iv] Door IJslandse spaat voortdurend te laten opduiken in passages waarin het over wetenschap gaat, haalt Pynchon een stoorzender binnen. De ontwikkeling van de wetenschap loopt niet in rechte lijn naar totale overzichtelijkheid en beheersbaarheid; ze is zelf doorschoten van geschiedenis en magie.

Een tweede weg aan de hand waarvan de positie van IJslandse spaat problematisch wordt, is die van de fictie: in Against the Day worden werkelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen die te maken hebben met IJslandse spaat gekoppeld aan fictieve gebeurtenissen. De fictie doet onvermijdelijk haar intrede in de wetenschappelijke ontwikkelingen en geschiedenis van de (late) negentiende eeuw. In dat opzicht werkt de dubbele lichtbreking als een allegorie van de relatie die Against the Day onderhoudt tot de werkelijkheid. De roman is fictie, maar de fictie ligt als een heldere IJslandse spaat op de werkelijkheid, splijt het licht dat daarvan uitstraalt in tweeën, waarbij het niet meer duidelijk is wat echt zou kunnen zijn en wat niet. Dat het coverontwerp voor de roman via een typografisch spel met verschillende lettertypes een dubbele refractie van de titel suggereert, is natuurlijk geen toeval. De roman gaat voortdurend over licht, en alleen al de titel toont dat er een tegengeschiedenis of tegenwereld geschapen wordt. 

Een literatuur van het kapitalisme

In de roman komen de personages nog andere magische objecten en gebeurtenissen tegen. Kit Traverse slaagt erin te converseren met zijn gestorven vader, de Chums ontdekken denkbeeldige maar uiterst effectieve kaarten en komen tijdreizigers op het spoor, Reef beleeft spannende tijden in een tunnel met een tatzelwurm. Maar waartoe dienen dit soort passages? Als er al geen plot is, wat is dan het punt van de verscheidene magische gebeurtenissen?

Opvallend is dat veel van de bijzondere gebeurtenissen te maken hebben met onaangeboorde mogelijkheden van de relatie tussen tijd en ruimte. Zo zijn er de imaginaire kaarten die de Chums op het spoor komen in Venetië, maar die ze uiteindelijk niet vinden. Een denkbeeldige kaart is bijzonder omdat ze een correcte weergave van de wereld is, maar een weergave die ook tegen de wereld ingaat zoals die gekend is. De kaart bevat niet alleen ‘landmarks but also anti-landmarks – for every beacon, an episode of intentional blindness’. (248) Het terrein dat daarmee in kaart wordt gebracht is werkelijk, het bestaat – maar niet op een gewone manier Daarin schuilt nu juist de uitdaging van de ingebeelde kaarten. De ingebeelde kaart is niet denkbeeldig; veeleer gaat het erom dat de kaart enkele spatiale mogelijkheden in kaart brengt die werkelijk zijn, maar niet waarneembaar. Het zijn mogelijkheden waarvan de precieze functie nog ontdekt moet worden. Zoals met IJslandse spaat hebben we in het geval van de denkbeeldige kaarten te maken met een verdubbeling van de werkelijkheid, een beweging en een tegenbeweging.

De volle impact van deze relatie tussen ruimte en mogelijkheid wordt pas later duidelijk. De Chums hebben dan wel van de merkwaardige denkbeeldige kaarten gehoord, ze krijgen ze niet te pakken. Een poging om ze te bemachtigen in Venetië loopt bijna fataal af. Een heel eind verder in het verhaal bezoeken de Chums een Amerikaanse onderzoeksconferentie over tijdreizen. Alle belangrijke wetenschappers van de eerste helft van de twintigste eeuw zijn aanwezig. Op dat moment ontdekken de Chums dat ze al een tijd bespied worden door onbekenden. Chick Counterfly, ondertussen Dr. Counterfly en wetenschappelijk officier van de Chums, gaat op onderzoek uit en volgt het vage karakter Alonzo Meatman door de straten van de campus naar een huis waarin hij kennis maakt met Mr. Ace, die hem met de volgende woorden toespreekt:

We are here among you as seekers of refuge from our present – your future – a time of worldwide famine, exhausted fuel supplies, terminal poverty – the end of the capitalistic experiment. Once we came to understand the simple thermodynamic truth that Earth’s resources were limited, in fact soon to run out, the whole capitalist illusion fell to pieces. Those of us who spoke this truth aloud were denounced as heretics, as enemies of the prevailing economic faith. Like religious Dissenters of an earlier day, we were forced to migrate, with little choice but to set forth upon that dark fourth-dimensional Atlantic known as Time.
(415)

In zijn toespraak tot Chick beweert Mr. Ace dat het kapitalisme een desastreuze zelfverorbering van de wereld impliceert. Terwijl het kapitalistische experiment in zijn eigen tijd nog even doorgaat, tot de totale destructie is bereikt, trachten Mr. Ace en zijn reisgenoten via tijdreizen te ontsnappen aan de historische condities van de eigen tijd. De antikapitalistische tijdreizigers houden de Chums al een hele tijd in de gaten. Zij waren zelfs aanwezig in Venetië toen de Chums er op zoek waren naar de denkbeeldige kaarten. Meer nog, de tijdreizigers hebben de denkbeeldige kaarten uit de handen van de Chums gehouden. Met de kaarten slagen ze er steeds beter in om de tijd af te reizen, op zoek naar een plaats waar het mogelijk is om te leven. Een utopie wellicht. Zo suggereert de roman een relatie tussen tijd, ruimte en kapitalisme, die echter meteen vanuit de modus van de fictie gelezen moet worden.

Waarom is het kapitalisme als systeem zo van belang voor een goed begrip van Against the Day? Zoals in bovenstaand citaat al enigszins duidelijk werd, heeft dit veel te maken met de manier waarop het kapitalisme als een onuitwisbare horizon de contemporaine geschiedenis lijkt te bepalen. Deze geschiedenis wordt door Pynchon in kaart gebracht via literatuur. Zijn roman functioneert als een denkbeeldige kaart, een fictie met dubbele refractie, die voor iedere weergegeven gebeurtenis ook een tegenbeweging voor die gebeurtenis in gang lijkt te zetten. Zowel het kapitalisme als de literatuur lijken gericht op het creëren van mogelijkheden en connecties, maar dat doen ze niet op dezelfde manier. Kenmerkend voor Against the Day is de wijze waarop de roman zowel thematisch als qua opbouw weet om te gaan met de structurele gelijkenissen en verschillen tussen kapitalisme en literatuur.

Wat het kapitalisme kenmerkt op maatschappelijk en op economisch vlak, is dat het er sinds de moderniteit in geslaagd is om, steeds in samenwerking met de (natie)staten, een globalisering in gang te zetten waarin de deelnemers onderdeel zijn van hetzelfde sociale systeem. In The Origin of Capitalism geeft Ellen Meiksins Wood een treffende analyse van dit sociale systeem. Zij argumenteert dat het kapitalisme begrepen moet worden als een uniek historisch fenomeen dat op geen enkele wijze inherent eigen is aan de mens of latent aanwezig is in iedere maatschappijstructuur, maar juist een unieke maatschappelijke structuur uitbouwt:

There is nothing else in the history of humanity to compare with the kind of social system created by capitalism: a complex network of tight interdependence among large numbers of people, and social classes, not joined by personal ties or direct political domination but connected by their market dependence and the market’s imperative network of social relations and processes. This impersonal social system is uniquely capable of extending far beyond the reach of personal ties and direct domination. But to sustain this vast impersonal network requires close social and legal controls, such as those provided by the nation state. [v]

De vraag die hier gesteld moet worden is wat het precies mogelijk maakt dat het kapitalisme als structuur talloze mensen in een netwerk kan verknopen, zonder dat deze mensen een sociale band met elkaar hebben. Om die vraag te beantwoorden moet worden afgestapt van het idee dat het kapitalisme een direct sociaal systeem of netwerk is. Het kapitalisme is wel een sociaal systeem, maar zonder dat er een interpersoonlijke band wordt ontwikkeld tussen de verschillende deelnemers in het kapitalistische uitwisselingsproces. Meiksins Wood formuleert een merkwaardige paradox wanneer ze het kapitalisme definieert als een ‘impersonal social system’ en vervolgens als een ‘impersonal network’. Omdat het kapitalisme volgens Marx in eerste instantie om de uitwisseling van waren gaat, aan de hand waarvan een kapitaal wordt opgebouwd dat meteen weer in het uitwisselingsproces wordt geïnvesteerd, is het kapitalisme onpersoonlijk. Voor zover er reële personen betrokken zijn in het kapitalistische proces, zijn ze enkel representanten van het uitwisselingsproces: ‘De economische karaktermaskers van personen [zijn] slechts de personificatie van economische verhoudingen (…), waarvoor zij als de dragers optreden.’ [vi] In Against the Day ontwikkelt zich een netwerk waarvan de verschillende personages zich vaak niet bewust zijn, maar dat als een voortdurende, contingente uitwisseling van gebeurtenissen functioneert. Dit netwerk strekt zich uit van Chicago tot Venetië, van West-Vlaanderen tot Siberië en van Zwitserland tot California. Wat dat betreft gaat de roman gelijk op met het systeem dat we kapitalisme noemen: hij geeft een beeld van dat systeem.

Dit beeld lijkt als een transcendentaal raster op de werkelijkheid te liggen – het kapitalisme neemt alles in een tanggreep. Maar zo werkt het niet in Against the Day, waar de sociale verstrengeling van alles en iedereen nooit uitloopt op een plot of een duidelijke verhaallijn. Het begrip van een transcendentale conditie die vanuit verschillende hoeken en perspectieven aan de moderne tijd wordt toegekend, wordt ontmanteld. Daarin schuilt nu juist de tegenbeweging van Pynchons alternatieve geschiedenis van het kapitalisme, die in zekere zin helemaal geen geschiedenis is. Terwijl het systeem van het kapitalisme dat alles verstrengelt op een onpersoonlijke manier wel eens wordt voorgesteld als een eindpunt, gaat het er in Against the Day net om dat met iedere verstrengeling nieuwe contingente mogelijkheden worden gecreëerd.

Volgens Husserl kan het transcendentale begrepen worden als het impliciete streefdoel van de moderne filosofie van Descartes tot Kant en verder. Husserl erkent meteen dat een dergelijke geschiedenis van de moderne filosofie als een geschiedenis van transcendentaal subjectivisme niet af te lezen valt uit de concrete documenten die de geschiedenis voorlegt. De retrospectieve analyse van de moderne filosofie als een wending naar het transcendentaal subjectivisme vertrekt daarom van meet af aan van een transcendentale opvatting van de geschiedenis, al zal Husserl dat zelf wellicht niet zo expliciet willen erkennen:

Natuurlijk is dit meest algemene begrip van het ‘transcendentale’ niet met documenten te onderbouwen; het is niet te achterhalen via een interne uiteenzetting of vergelijking van individuele systemen. Veeleer is het een concept dat verworven wordt door een verdieping in de coherente geschiedenis van de volledige moderne filosofie: het begrip van haar taak, die in haar ligt als de drijvende kracht haar ontwikkeling (…), is enkel op deze wijze aan te tonen. [vii]

Voor Husserl is de moderne periode een totaliteit die slechts gevat kan worden als men doordringt tot de ‘drijvende kracht’ ervan, die haar ontwikkeling naar een radicaal transcendentalisme stuurt zelfs en juist wanneer de teksten, de concrete documenten elders op lijken te wijzen. In de aandacht voor transcendentale voorwaarden schuilt al een zekere transcendentie, althans ten opzichte van de tekst.

Zo ook voor het kapitalisme: de drijvende kracht van de moderne tijd, zelfs en juist wanneer de concrete signalen elders op kijken te wijzen? Kapitalisme als de transcendentale structuur van de tijd? Ik denk het niet. Against the Day kan gelezen worden als een tegenbeweging, een antigeschiedenis waarin de vervlechting van wetenschap, geschiedenis en kapitaal juist een vervlechting is die op geen enkel moment een transcendentaal karakter weet aan te nemen – zelfs en juist wanneer het streeft naar transcendentie. In die vervlechting heeft het kapitalisme wel degelijk een zekere poëtische kracht. [viii] Wat het kapitalisme met de literatuur deelt, is een creatie van mogelijkheden, het verdubbelen van de werkelijkheid, de suggestie van een plot. Het kapitalisme schittert, toont Pynchon ons, en zelfs in de duisterste gangen waar de arbeiders vaak ondergronds aan het werk zijn tegen een hongerloon, springen er zowel bijtgrage monsters als poëtische stemmen op, vaak van dezelfde instantie.

In het kapitalisme is niet zozeer het product de eindmeet, maar de mogelijkheid, de potentialiteit die voor het product, in het product, door het product, en vanuit het product wordt gegenereerd. In dat opzicht zou het steek houden te stellen dat het kapitalisme een systeem van potentialiteit is en dus een systeem dat niet zozeer door materiële condities gereguleerd wordt, dan wel door een transcendentaal mechanisme van voortdurende mogelijkheidsproductie. Echter, die productie is ingeperkt tot het begrip kapitaal (wat de mogelijkheden ernstig inperkt). De accumulatie van kapitaal dat vervolgens meteen opnieuw in de productie geïnvesteerd wordt om meer kapitaal te bekomen, is voor Marx niet het eindresultaat van het kapitalisme – het is het uitgangspunt. [ix] Kapitaal is dus in eerste instantie een mogelijkheid. Maar die analyse klopt maar half. Kapitaal is niet zozeer een mogelijkheid dan wel een mogelijkheidsvoorwaarde die zichzelf wil opleggen aan de materiële werkelijkheid. In de literaire representatie van dit kapitalistische systeem in Against the Day, zien we dat het kapitalisme in volle opgang is en zich oplegt aan de globaliserende wereld als een transcendentaal raster. Maar we zien ook hoe dit raster steeds onderuit gehaald wordt door mogelijkheden die zich niet laten insluiten, tegenbewegingen en verdubbelingen. Deze mogelijkheden openen echter geen transcendentale lijn die in de geschiedenis of door het kapitalisme te trekken valt. Als er al sprake is van een transcendentaal, dan enkel in een onmiddellijke afbraak van dat transcendentaal. Anders gezegd: de verhaallijnen van Against the Day worden opgebouwd en even snel weer afgebouwd, maar niet zonder een verstrengeling van twee of meer gebeurtenissen of personages tot stand te hebben gebracht, die zelf weer aanleiding geeft tot nieuwe wendingen en verhaallijnen. Hierbinnen zoeken de personages steeds naar een vaste lijn, net als de lezer. De gebeurtenissen suggereren door hun magische of onwerkelijke aard zelf ook een dergelijke grotere lijn in de roman. De lijnen lopen echter steeds weer op niets uit. 

Wat overblijft

Naar het eind van de roman toe ervaart Fleetwood Vibe, samen met Kit Traverse op doortocht in Siberië, de onomkeerbaarheid van zijn persoonlijke geschiedenis als onverdraaglijk: ‘Fleetwood looked stricken, as if someone had seen into his history and detected at the heart of it the impossibility of any redemption.’ (790) Ook Yashmeen Halfcourt heeft het onontkoombare gevoel dat ze vervat is in een geschiedenis waar ze zelf machteloos in staat: ‘History has flowed in to surround us all, and I am left adrift without certainty, only conjectures.’ (748) Yashmeen, die nu op de vlucht is voor de Russische revolutionairen die haar en haar Russische vader niet goed gezind zijn, heeft het gevoel dat zij door haar omgeving wordt gezien als een sleutel tot een enigma waarvan ze zichzelf niet bewust is, maar dat iedereen wil ontcijferen. Die omgeving wordt voornamelijk gereguleerd door hysterische Russische afvalligen van het bolsjewisme en leden van de True Worshippers of the Ineffable Tetractys waarin Yashmeen zelf jarenlang een belangrijke positie had. Beide groepen streven ernaar de historische tijd te overstijgen, ze hopen tot een transcendentie te komen via een weg waar ze zelf nog naarstig naar op zoek zijn. De T.W.I.T., onder leiding van de Grand Cohen, tracht dit te doen door de pythagoreïsche tetractus als uitgangspunt te nemen voor hun wereldbeeld. De idee van de T.W.I.T is dat cijfers niet als tweedimensionaal moet opgevat worden, maar als drie- en vervolgens vierdimensionaal, en zo verder ‘until you found yourself getting strange, which was taken to be a sign of impending enlightenment.’ (220) In een brief naar haar vader verliest Yashmeen het geloof in de mogelijkheid van een dergelijke transcendentie, ze weigert te blijven geloven in de mogelijkheid om weg te gaan ‘beyond the difficult given world,’ en ze beschrijft hoe de geschiedenis haar heeft omsingeld. De frontale botsing tussen wetenschap (in Yashmeens geval mathematica) en geschiedenis die Yashmeen ervaart in haar persoonlijke leven, is op verschillende manieren al voortdurend aan de gang in de roman, van meet af aan. Yashmeen besluit dan ook: ‘One’s rescue is surely, at the end of the day, one’s own responsibility.’ (749)

Wat Pynchons roman aangaat is het de verantwoordelijkheid van de lezer om in de chaos een orde te zoeken. Met iedere zin wordt een orde gesuggereerd, en met iedere zin wordt die orde ook weer ongedaan gemaakt. In tegenstelling tot wat verschillende critici van Against the Day beweerden, is de roman bepaald niet vormloos. Het begrip vorm verandert wel van vorm door de complexe structuren waarmee Against the Day is opgebouwd. Dat wil zeggen: Pynchon werkt aan de vorm, en doet niets anders dan dat. Pynchon werkt aan een uiterst specifieke vorm, die weliswaar niet met een mathematische precisie wordt verwezenlijkt, maar die wel met een dergelijke precisie lijkt spaak te lopen. Hij werkt aan de connecties, herontdekt de mogelijkheden van een ankerpunt door het steeds opnieuw te decentraliseren, herschrijft de logica die de moderne roman dicteert, onder andere door naadloos aan te sluiten bij de laat negentiende-eeuwse schrijfstijl, om vervolgens weer in de meest chaotische syntaxis over te stappen naar onnavolgbare zinnen en poëtische formuleringen die worden afgewisseld met straattaal. Ondertussen krijgen we een tegengeschiedenis van het kapitalisme en de (wetenschappelijke) moderniteit.

Against the Day is niet tegen of voor het licht, maar toont wel een tegenlicht dat iets duidelijk maakt: de moderniteit construeert voortdurend, op basis van haar materiële condities, de lichtende mogelijkheid van een transcendentaal historisch project waarin kapitaal en staatsmachine met elkaar verbonden worden tot een ultiem einddoel. Dit project ontvouwt echter een netwerk dat gebeurtenissen en personen zodanig met elkaar verknoopt dat we eindigen met een onontwarbaar kluwen waarin geen duidelijk historisch project meer te kennen valt. De ruimte van het kapitalisme, die zich bij Pynchon uitstrekt van het eind van de negentiende tot aan het midden van de twintigste eeuw, ontstaat maar als dat netwerk. Mogelijkheden worden daarmee verwezenlijkt maar ook uitgesloten; een transcendentie mag dan gesuggereerd worden, deze is net zo onwezenlijk als een plot. De eenheid, de overstijging, de weg naar het licht is zelf een dwaallicht, een tatzelwurm.

 


[i] Ik parafraseer en citeer Edmund Husserl, Die Krisis der Europäischen Wissenschaften und die Transzendentale Phänomenologie, Martinus Nijhoff, Den Haag 1962, p. 101. Ik kom later nog terug op dit citaat. 

[ii] Thomas Pynchon, Vineland, Little, Brown & Company, Boston 1990, p. 180.

[iii] Zie David Brewster, Treatise on Optics, Lea & Blanchard, Philadelphia 1847, 126

[iv] Brewster, Treatise on Optics, 142.

[v] Ellen Meiksins Wood, The Origin of Capitalism: A Longer View, Verso, London / New York 2002, p. 180.

[vi] Marx, Das Kapital, Dietz Verlag, Berlin 1962 [1890], p.100.

[vii] Husserl, Die Krisis der Europäischen Wissenschaften, p. 101.

[viii] Over de relatie tussen kapitalisme en poëzie, zie Frans-Willem Korsten, Alles Inclusief! Het poëtische en het kapitalisme, Uitgeverij Douane, Rotterdam 2007.

[ix] Zie Marx, Das Kapital, p. 741.