Hoe klinkt de poëzie van het paradijs?

beste Samuel,

Dank voor je uitgebreide reactie – natuurlijk spreek ik je met ‘Samuel’ aan, niet voor niets stuurde ik mijn kritiek op je inleiding aan het tijdschrift en aan jou persoonlijk, met de vraag of dat commentaar in nY een plaats zou kunnen krijgen. Het loonde de moeite je antwoord grondig en herhaald te lezen – het is zeer intelligent, wendbaar, prikkelend. Ik geef een reactie op je antwoord aan de hand van een viertal passages in je tekst.

1.

“Nu had ik zelf het idee toch wel een paar openingen in het betoog te hebben opgenomen. Ik heb de route laten bepalen door de stemmen van anderen. Op dit specifieke punt zijn dat die van Obe Alkema (Obe) en Thị Mai […]Is het dan niet interessanter om het werk tegenover een van hen te verdedigen?”
— SV

Mijn kritiek was op de inleiding gericht, omdat je daarin een positie innam die zich bij voorbaat boven elke kritiek scheen te verheffen. Je sprak met de meest neutraal denkbare redelijke stem, een stem die vaststelde dat N30 niet neutraal was – maar welke tekst is dat wel, en welke auteur wil dat eigenlijk zijn? Jeroen Mettes sprak in de periode van laten we zeggen 1999-2006, zowel op zijn blog als in zijn poëzie, verschillende vormen van sociale, politieke, raciale ongelijkheid aan. De (gewelddadige, banale) werkelijkheid van het jonge millennium verschijnt in zijn werk onder meer als citaat. Daarin verschilt N30 van je eigen debuut vier zinnen uit 2008, dat weliswaar verre van politiek neutraal is, en experimenteel op zijn eigen manier, maar dat door de algemene bewoordingen en het vele wit daartussen een klassiekere pose aanneemt. Mij zou een directe confrontatie van twee poëtica’s zeer interesseren – en dan gesitueerd in de tijd. Wat kan een dichter ervan weerhouden om nadrukkelijk de oorlogssituatie in Gaza, taaldiscriminatie, economische gelijkschakeling in teksten aanwezig te stellen? Een deel van dat antwoord lijk je te hebben gegeven in ‘Andere leegtes’, een essay over JM, opgenomen in je essaybundel Netwerk in eclips, maar toch: van mij had je er in deze context dieper op door mogen gaan – door ook je eigen werk en poëtica van destijds in het spel te brengen.

Kritiek op de teksten van Thị Mai en Obe Alkema is zeker denkbaar en die had ik op kunnen nemen in mijn betoog. Wanneer het bijvoorbeeld gaat over de ‘giftige taal van Mettes’, zou toch ook benadrukt kunnen worden dat Mettes de giftigheid van die taal zelf blootlegde, bijvoorbeeld in dat ooit als neutrale sociologische term bedoelde drielettergrepige, gutturale woord ‘allochtoon’ (Verwey-Jonker). En als Thị Mai aan het begin van haar tekst schrijft ‘Zij die mijn gedichten lezen, weten wat Mettes’ N30 voor me betekent’, lijkt dat een formalistische lezing van diens werk – want is haar kritisch bewustzijn vandaag niet ook mede tot stand gekomen door het expliciet en impliciet ideologiekritische oeuvre van JM? (Terzijde: Ik begreep niet zo goed waarom deze gelegenheidstekst moest worden opgenomen in de zorgvuldige verzameling gedichten, een debuut in nY – was dat omdat de samensteller zijn punt over meerstemmigheid wilde maken?)

Kritiek op het stuk van Obe zou luiden dat ik hem lang niet altijd kan volgen en zijn gebruik van het begrip ‘seksisme’ hier op zijn minst ondoordacht vind. Ik zou het tegendeel beweren: dat er, wanneer liefdesrelaties, erotiek en seksualiteit ‘ter sprake’ komen in N30, dat gebeurt met een bij mijn weten allerminst patriarchale kwetsbaarheid. Ook heb ik moeite mannelijkheid te zien als een aandoening waarmee we ‘geïnfecteerd’ kunnen worden; dat is toegeven aan een nog altijd dominante negatieve andrologie (stereotypering van mannen) – een conservatieve impuls – waarin de man van nature de rol van seksbeluste macho geacht wordt te spelen.

Maar zoals gezegd: het ging me er niet om de kritische lezingen van N30 (waarop tenminste kritiek te leveren valt) te neutraliseren, maar om de aangenomen neutraliteit van de inleiding zelf. Is zo’n schijnbare objectiviteit niet bij uitstek de stem van de macht? En hoewel het gemakzuchtig is om woorden terug over de schutting te gooien, kan ik het toch niet laten te suggereren dat juist die toon dat deel van de inleiding tot een ‘overwegend-heteroseksuele-witte-mannentekst’ maakte.

2.

Geparafraseerd: ‘Sorry, maar deze tekst is ook helemaal niet voor mensen zoals jij bedoeld. […] Mocht je liever hebben dat ik je gewoon een fascist noem, laat het vooral weten!’
— SV

Zwaar geschut. Zo onduidelijk was ik toch niet? Mijn punt: N30, met het motto van Paz over de taal van de gemeenschap (welke taal dat ook moge zijn), is een tekst die tegen de consensus in geschreven is. N30 laat zien in hoeverre een gemeenschappelijke taal gekleurd is door en besmet met allerlei dwingende beelden (die van de markt in de eerste plaats), hiërarchieën en onderverdelingen. Een tekst die zijn eigen gemeenschap wil creëren, maar door de radicaal nieuwe vorm juist ook een scheiding aanbrengt tussen degenen die het als belangrijke literaire gebeurtenis zien zij die het afdoen als onleesbare onzin. De lezing van P.F. Thomése een jaar geleden van N30, of beter gezegd, de weigering om die tekst te lezen, vond ik daardoor ook wel een relevante reactie. Wie ongevoelig is voor deze taal en de manier waarop ze bewerkt wordt, moet deze tekst naast zich neer leggen. Kan er niet inkomen.

Tegelijk: zelfgenoegzaamheid ligt hier op de loer, dat besef ik. N30 als een werk dat alleen onder insiders bekend is en louter door gevoelige geesten gesmaakt kan worden, of zelfs: gesmaakt moet worden, en wel in zijn geheel! Het boek ligt er, weliswaar niet meer in de boekhandel, en kan door iedereen gelezen worden, gewaardeerd, bekritiseerd, en natuurlijk ook volledig genegeerd. Dat JM een drie jaar geleden al als ‘vergeten schrijver’ werd neergezet in de Volkskrant, wat meteen in de 100 woorden daaronder werd gecorrigeerd tot cultschrijver, scheen me onheus. Bij cultschrijvers denk ik altijd aan cafés waar men zijn muts ophoudt terwijl men melkige koffie drinkt. Maar probeer zo’n stellige categorisatie maar eens door de factchecker weerlegd te krijgen.

3.

“Nee, de politiek van N30 is niet gelegen in het ‘hekelen’ van ‘subtiele en minder subtiele vormen van discriminatie’, zoals je suggereert. Juist niet.”
— SV

Dit is een sterk punt. Inderdaad een prekerige frase in mijn ingezonden mededeling – door N30 te willen verklaren, of in ieder geval te willen openleggen, druk ik het prozagedicht een hoek in, waarbij reductie dreigt. Toch denk ik niet dat mijn leeswijze louter vermeend weldenkend, en dus ongefundeerd is. Dat er niet ook kritiek schuilt in de manier waarop JM gebruikt maakt van de gemeenplaatsen en obsceniteiten. Maar tegelijk, verder denkend in jouw spoor: wie zegt dat het om obsceniteiten gaat? Kan een fantasie bijvoorbeeld ‘obsceen’ of ‘fout’ zijn?

Als ik je goed begrijp, lees jij JM vooral als een dichter die het paradijs wil horen klinken in het ritme van de zuivere gebeurtenis van de zin – van wat voor zin dan ook – en dat het gedicht daarin op onnavolgbare wijze faalt. Je citeert JM en zet zijn ‘verlangen naar direct engagement’ af tegenover een door hem verworpen ‘straatrumoer’ (een term van de neerlandicus Ton Anbeek, een voorloper van Thomas Vaessens). Zeker: JM is niet geïnteresseerd om in zijn poëzie maatschappelijke problemen (waarvan het problematische is dat ze altijd al als ‘problemen’ zijn gedefinieerd) aan de kaak te stellen, zoals de Dichter des Vaderlands geacht wordt te doen. En ja: hij stelt dat hij (of zelfs: het) geen zin heeft om incorrecte representaties te vervangen door meer correcte. Dat is allemaal beslist waar. En toch schrijft JM ook, voorzichtig, verbluffend naïef in de poëtica waaruit je citeert: ‘Het heeft iets te maken met ethiek en in de zin van leren leven. […] Het is geen rationeel engagement, maar weerzin tegen alles wat het leven in de weg staat, en liefde voor alles wat het waard is liefgehad te worden.’ Het gaat dus ook om weerzin en liefde, om haat en schoonheid – tegenstellingen die in iedereen leven, en waarmee we de wereld in ethisch en in esthetisch opzicht indelen. Dat gaat over de wereld hier, de wereld waarin de dichter leefde. In jouw woorden hoor ik haast een religieus geloof in de poëzie – misschien zelfs de (morele) wil al volgens de wetten van de komende wereld poëzie te schrijven? Niet dat ik welk geloof dan ook verwerpen wil, integendeel, maar ik zelf geloof op een andere manier in literatuur. Voor mij vormden die zinnen van N30, met hun hunkering, hun geweld en melancholie, in ieder geval een opening tot deze wereld. Die opening, van mij mag die al het paradijs heten.

Eerlijk gezegd: als ik de zinnen in ‘Politieke poëzie’ opnieuw bestudeer, valt me op hoe weinig samenhangend, hoe ontoereikend, hoe verlangend ze blijven. Deze tekst is bedoeld als legitimatie voor N30 en misschien wel voor een heel leven, maar de schrijver krijgt het niet samengedacht. Wat zijn de bedoelingen van N30? Bepalen ze uiteindelijk hoe die tekst gelezen wordt? Nee, zullen we allebei denken. Het zijn alle latere lezers die met hun eigen zinnen de gaten opvullen die vallen in een groot werk.

4.

Ik geloof dat N30 een poging tot bezwering is geweest, van iemand die zich steeds blootgesteld zag aan de impulsen van de wereld, waaronder alle interpellaties, die greep konden krijgen op de witte man die hij was, en die hem medeplichtig maken aan verdrukking. Ik lees het gedicht niet als een spuwen op de gemeenschap waarbij de wind het speeksel terugblaast in zijn gezicht, maar zowel positiever als onmogelijker, als een inoculatie met wereldgif, die immuniteit tegen de wereld wil opwekken. ‘Als de tijdgeest bestaat, probeer ik er geen beeld van te geven, maar er iets van ongedaan te maken door een monument uit haar eigen excrement binnen haar grenzen op te trekken’. N30 wil slechts de wereld, maar om te komen tot iets zuiverders dan de wereld: een vluchtig verlangen.
— SV

Beiden proberen we met een metafoor greep te krijgen op een prozagedicht dat een breuk met metaforische poëzie forceerde – en toegegeven: jouw metafoor strookt met de intenties van de auteur, zoals hij die optekende in ‘Politieke poëzie’. Ik onderschrijf je vermoeden dat N30 ‘het meest kwetsbare project’ zou kunnen zijn geweest in de Nederlandse poëziegeschiedenis. Oneens ben ik het waar je (desondanks – of juist daardoor?) de voorkeur geeft aan de reeks ‘Poor Yorick Entertainment’ boven N30, vanwege het grotere ‘meesterschap’. Het is een mening die je al uitte in ‘Andere leegtes’, en ik heb die evaluatie nooit begrepen, tenzij door te vermoeden dat JM hier het meest lijkt op je eigen door axioma’s of in ieder geval constraints bepaalde gedichten en composities. Maar daarmee heb ik noch jij iets verklaard.

Mij heeft juist het prozaïsche, eigentijdse, banale, hyperpersoonlijke, dagboekachtige, oeverloze van N30 gefascineerd – een prozagedicht van 60.000 woorden waarin onder meer de stelling is opgenomen dat poëzie sneller is dan de journalistiek. Het is poëzie die nooit had kunnen worden geschreven zonder het internet, die overvloed aan stellingen en quotes incorporeert en op een volhardende en intelligente manier vormgeeft naast en tussen het eigen bestaan. Ja, JM is beïnvloed door Language-dichters als Bruce Andrews en Ron Silliman, ik heb destijds in een eerste poging greep te krijgen op N30 hun boeken uit jouw boekenkasten geleend. Maar tegelijk emuleert hij hun werk – door onbesmuikt autobiografische elementen op te nemen, door een zelfportret samen te stellen uit het vuilnis en excrement van de eenentwintigste eeuw.   Daarbij valt op dat hij zich niet presenteert als een aan onderdrukking medeplichtige ‘witte man’, zoals je lijkt te stellen,zoals je stelt, een term (‘witte man’, ‘witte mensen’) die pas recent en niet ten onrechte de norm aan het worden is in het Nederlandse taalgebied. Eerder is het zo dat hier een verzameling stemmen spreekt, een groep die eerder de McDonalds dan een jeugdboekhandel bezoekt, eerder de Efteling dan het Rijksmuseum, en waar een basis, een uitgangspunt, een veilig ‘thuis’ schijnt te ontbreken. Een bestaan dat zich onderweg en in de periferie afspeelt, weg van het opake centrum waar de macht bepaalt wie spreekrecht heeft.

Die macht wilde JM breken, of aantasten, vermoed ik, door die onzuivere taal in een nieuwe samenhang te brengen, en een schijn van zin te geven. Schuilt hierin niet het geweld waarvoor je in eerste instantie terugdeinsde? Het geweld niet van een onuitsprekelijke schuld, maar het geweld van de opstand? Er moest door JM vanuit het niets een positie bevochten worden, heel letterlijk, een loopgraaf van waaruit er überhaupt weerstand mogelijk zou zijn – ook tegen de eigen destructieve neigingen. Dat was hard werken, veel verzamelen en spitten – in tegenstelling tot Silliman besteedde JM bijvoorbeeld veel tijd aan de bewerking van het tekstmateriaal. En met zijn verzet, vergeefs waar het eigen leven betrof, bereikte hij in N30 naar mijn inschatting iets heel bijzonders: de schepping van een nieuw genre, dat wil zeggen een nieuwe manier om in een taal stelling te nemen, in de meest brede zin van dat woord. Poëzie is sneller dan de journalistiek. Om dat waar te maken moet je een tekst schrijven waarop reacties niet kunnen uitblijven. En daarmee is – dat spreekt hopelijk voor zich – het laatste woord nog lang niet gezegd.