Bloed en woede (en melancholie). Wakamatsu Kōji en ‘The Real Story of the United Red Army’

I survived as a director for 40-some years because I managed to slip in my own politics and anger while borrowing the label ‘pink movie’.(…) But now everybody seems to have forgotten how to be angry. Their stomachs are too full. (…) A country that’s striving hard to develop tends to produce good movies. A developed country doesn’t. Japan and America have nothing left to strive for, so they don’t make good movies any more.

– Wakamatsu Kōji in een interview met de Japan Times.(1)

Twintig jaar na de val van de Berlijnse muur lijkt onze maatschappij aan een bedachtzaam verteringsproces te zijn begonnen. Wat was de ‘Koude Oorlog’ waar deze muur voor stond? Was dat ooit allemaal wel echt geweest, of was het een fictie die zichzelf overleefd had, zoals ooit Mary Kaldor beweerde? (2) En was het deze vermoede fictionaliteit die verklaart dat de Koude Oorlog, samen met de muur, op één nacht uit de wereld kon verdwijnen? Onder meer in Oost-Duitsland (maar niet enkel daar) heerst er onenigheid over hoe er met dat verleden omgegaan moet worden. Men spreekt er van Ostalgie, een woordspeling die niets aan de verbeelding overlaat. Communistische regimes als de ‘goede oude tijd’ – daar had twintig jaar geleden wellicht niemand aan gedacht.

Tegelijkertijd voedt het tegenwoordige retorische (over)gebruik van de term terrorisme een vergelijkbare interesse (en soms ook nostalgie) voor de radicale pro-revolutionaire vertegenwoordigers in het toenmalige Westen. Het terrorisme, dat in de jaren negentig grotendeels van de politieke radarschermen van de meeste Westerse landen verdween, is weer helemaal terug. Ook zo in de filmzalen. Steven Spielberg bracht in 2005 zijn grotendeels fictieve versie van de Israëlische reactie op het moordcommando van Zwarte September, dat in 1972 dood en vernieling zaaide op de Olympische Spelen. In 2008 verscheen Barbet Schroeders beklijvende Terror’s Advocate, een uiterst grondig onderzochte documentaire over het leven van de omstreden Franse advocaat Jacques Vergès, die pleitte voor cliënten uiteenlopend als Algerijnse verzetstrijders, Afrikaanse dictators, ontkenners van de Holocaust, Carlos ‘de jakhals’ en oorlogsmisdadiger Klaus Barbie.

 

En nu is er Wakamatsu Kōji en zijn intens-sobere Jitsuroku Rengō Sekigun: Asama Sansō he no Michi, in het Engels: The Real Story of the United Red Army: The Path to the Asama Mountain Lodge. Voor diegenen die slechts oppervlakkig vertrouwd zijn met Wakamatsu’s (bijzonder omvangrijke) oeuvre komt deze film misschien als een verrassing. Is Wakamatsu immers niet de dubieuze éminence grise van de Japanse pinku eiga of ‘pink movies’, low-budget sexploitation cinema? Jawel, dat is Wakamatsu. Hij regisseerde meer dan honderd films in dit genre en ook vandaag de dag blijft hij erg actief. Onlangs verklaarde hij nog dat hij zich wil houden aan ‘the more relaxed approach of not making “more than four or five films a year”.’ (3) Hij was ook uitvoerend producent van het schandaalverwekkende Rijk der Zinnen van zijn vriend Oshima Nagisa. Toch is Wakamatsu veel meer. Zo begon hij zijn carrière als bouwvakker en was hij een tijdje lid van de yakuza, de Japanse maffia (hij werd veroordeeld voor diefstal).

Voor deze productie is zijn rol als radicaal activist in de jaren zestig en zeventig van belang. Steeds de angry young man verzette hij zich al vroeg tegen de ontluikende consumentistische consensus van het Japanse naoorlogse maatschappelijke bestel. Maatschappijkritiek en provocatie werden meer en meer het handelsmerk van zijn persoonlijke en professionele leven. Een van zijn vroegere films, Tenshi no Kōkotsu (Ecstasy of the Angels), thematiseert bijvoorbeeld de radicale studentenbeweging. Maar nog vóór de verfilming hiervan raakte hij bevriend met enkele leden van het links-extremistische Japanse Sekigun of Rode Leger. Hij voegt zich zelfs als ‘trainee’ bij hen in Palestina (1971). Uit die periode dateert ondermeer de utopische documentaire Sekigun/PFLP: Sekai Sensō Sengen (Red Army/PFLP: Declaration of World War), waarvoor hij op de medewerking kon rekenen van Adachi Masao, zelf ook activist in het Rode Leger, maar tevens medeontwerper van de zogenaamde fūkeiron (‘landschaptheorie’) in de Japanse film, die de aandacht verschuift van actie en situaties naar landschappen als de uitdrukkingen van politieke en economische machtsrelaties.(4) Deze propagandadocumentaire en de niet aflatende latere provocaties liggen aan de basis van verscheidene politionele onderzoeken in Japan. In de Verenigde Staten verklaarde het State Department Wakamatsu als ‘undesirable alien’, wat ondermeer inhoudt dat hij ook nu nog steeds geen visum krijgt (zo was hij in juli 2008 afwezig op de première van Jitsuroku Rengō Sekigun in New York). Niet dat dit Wakamatsu deert. Hij lijkt eerder verstoord door het gebrek aan commotie en controverse die zijn film te beurt valt: ‘When I see now how people react to my new movie about the United Red Army, where everybody just finds it “interesting”, I must admit feeling disappointed.’ (5)

Jitsuroku Rengō Sekigun is zonder meer Wakamatsu’s meest ambitieuze realisatie. Het is een verfilming van het Asama Sanso-incident, waarbij het United Red Army (URA ), een amalgaam van enkele cellen binnen het Japanse Rode Leger, het wereldnieuws haalde: een tien dagen durende clash van vijf leden van het URA met een grote Japanse politiemacht in een afgelegen schuilplaats in de bergen van Nagano (19–28 februari 1972), die afliep met de gevangenneming van de URA-leden.

Zonder overdrijving zou je kunnen stellen dat dit de vanzelfsprekende bekroning is van een oeuvre waarin anarchie en revolte altijd centraal hebben gestaan, en waarin seksuele lust en geweld slechts antwoorden zijn op politieke repressie en autoriteit. Zelf verklaarde Wakamatsu – waarschijnlijk niet ten onrechte – dat ‘only I could have made this film’.(6) Dat er jaren aan gewerkt werd, daarvan getuigen ook de inspanningen die hij deed om zijn project te financieren. Tokyo werd lange tijd overspoeld met pamfletten waarin gevraagd werd om geldelijke steun; de ondertekenaars (waaronder Jim O’Rourke, die de soundtrack voor zijn rekening nam) benadrukten onder meer de culturele noodzakelijkheid van de prent. En dan is er nog de titel: met de claim van de Jitsuroku of True Story van het Verenigde Rode Leger zet Wakamatsu zich duidelijk af tegen bestaande voorstellingen van wat er zich afspeelde tijdens de belegering van de Asamaberghut. Dit laatste is immers gegrift in het culturele geheugen van naoorlogs Japan, niet het minst omwille van de uitgebreide mediabelangstelling die destijds aan het incident gegeven werd. De top van de politie buitte de belegering erg handig uit, iets waarvan Wakamatsu zich duidelijk bewust is:

[Masaharu] Gotoda [chief of the National Policy Agency] was a smart man. (…) He showed Japanese people the [events at] Asama for ten days without rest, while characterizing the [United Red Army members] inside as terrorists. After the Asama Sanso incident, student movements in Japan quickly lost steam. (7)

Er bestaan verschillende cinematografische voorstellingen van het incident. Zo is er Kumakiri Kazuyoshi’s buitengewoon gewelddadige Kichiku Dai Enkai, letterlijk en veelzeggend vertaald als Banquet of the Beasts, een (fictief) relaas van de marteldoden als gevolg van de praktijk van zelfkritiek die het URA toepaste. Takahashi Banmei regisseerde in 2001 Hikari no Ame (Rain of Light) met dezelfde thematiek. Een jaar later, in 2002, verscheen Harada Masato’s Totsunyuseyo! Asama Sanso Jiken, in het Engels vertaald als Choice of Hercules. Het is vooral deze productie waarop Jitsuroku Rengō Sekigun reageert. Wakamatsu verwerpt Harada’s claim dat het in Totsunyuseyo! om een waarheidsgetrouwe verfilming gaat (gebaseerd op het dagboek van Sasa Atsuyuki, de politieofficier die de belegering leidde) als lege pretentie en beschrijft de prent als ‘één grote leugen’. Hij is voornamelijk erg kritisch over Harada’s keuze om te filmen vanuit het standpunt van de politieagenten:

A true filmmaker doesn’t make films from the point of view of those in power. To me that’s a fundamental rule: you have to make films from the perspective of the weak. Take Kurosawa Akira, for instance: His films were always about the downtrodden. (8)

De keuze voor de True Story heeft zijn consequenties voor zowel Wakamatsu’s stijl als zijn onderwerp. Stilistisch blijft de impact van de reeds vermelde ‘landschapstheorie’ voelbaar aanwezig. Het opening shot waarin de jonge activisten door de witte sneeuw marcheren, is daar een erg mooie illustratie van. Het bezorgt de toeschouwer een heleboel associaties (de witte sneeuw als symbool van puurheid en onschuld, maar ook als zinnebeeld van dood en eenzaamheid). Wakamatsu maakt verder vooral gebruik van de claustrofobische effecten die hij ook in vroegere films toepaste en die hier uitgespeeld worden als contrast met de vredige winterlandschappen. Deze keuze voor claustrofobische effecten heeft ongetwijfeld ook te maken met wat Wakamatsu toont als het centrale element van het Asama Sansō-incident. De kijker die na de veelal ‘encyclopedische’ voorstelling van de toenmalige studentenprotesten een actiedrama verwacht, komt bedrogen uit. Het leeuwendeel van de drie uur durende film is een bloedstollende verfilming van de perverse maoïstische ‘zelfkritiek’ in de (letterlijk) van de buitenwereld afgesloten groep activisten.

Maar waarom is die zelfkritiek de sleutel tot het begrijpen van het Asama sansō-drama? Om dat te begrijpen moeten we weer terug naar Wakamatsu’s interpretatie van lust en geweld als antwoord op repressie en naar de schijnbare onmogelijkheid om repressie te vermijden, ook binnen revolutionaire bewegingen. Japans extremisten hanteerden immer een retoriek die ideologische orthodoxie vertaalde in geweld. Zo spraken studenten van uchi-geba of ‘binnengeweld’ (geba is een verbastering van het Duitse Gewalt) tegenover medestudenten wier ideologische sérieux twijfelachtig leek. Het vocabularium is akelig bekend: ‘onzuivere’ elementen moeten gezuiverd of ‘verwijderd’ worden om de ‘puurheid’ van de groep te bewaren. Maar even belangrijk was de organisatie van dit uchi-geba in sessies van zelfkritiek die op regelmatige tijdstippen werden gehouden – de zogenaamde sōkatsu. Het is gedurende deze sessies dat duidelijk wordt dat het fout moet aflopen: in de dagen voor de belegering van de Asamaberghut werden twaalf leden van de groep door hun onmiddellijke vrienden en medestanders gemarteld en vermoord.

Wakamatsu laat duidelijk verstaan dat deze gewelddaden de idealistische euforie die met de mogelijkheid van revolutie geassocieerd kan worden totaal in de kiem smoren. De revolutionaire beweging glijdt af – moet als het ware afglijden – naar interne machtsstrijd en wordt opgeslokt in een draaikolk van geweld waarvan de totale zelfvernietiging het enige einde kan zijn.

Uiteindelijk maakt Wakamatsu Jitsuroku Rengō Sekigun daarom tot een elegie, een treurzang op de onmogelijkheid van maatschappelijke revolutie. Een zin uit het opening shot van de film maakt dit pijnlijk duidelijk: ‘Ooit schreeuwde bewapende jeugd voor revolutie.’ Deze spanning tussen spijt en authentieke trots is ongetwijfeld Wakamatsu’s ware intentie. Jitsuroku Rengō Sekigun is Wakamatsu’s erg persoonlijke poging om af te rekenen met zijn activistische verleden en tot rust te komen in een maatschappij waarin de romantische droom van revolutie ook echt voorgoed een droom werd, niet meer of niet minder.

Jitsuroku Rengō Sekigun: Asama Sansō he no Michi (The Real Story of the United Red Army: The Path to the Asama Mountain Lodge) werd uitgegeven als dvd met bijhorende documentaire over de productie van de film. Tegelijkertijd verscheen er een heruitgave van Wakamatsu’s Sekigun/PFLP: Sekai Sensō Sengen (Red Army/PFLP: Declaration of World War), een ophefmakende propagandadocumentaire over het Japanse Rode Leger (1971) en het Popular Front for the Liberation of Palestine. De soundtrack van Jitsuroku Rengō Sekigun werd gemaakt door Jim O’Rourke, voormalig lid van Sonic Youth; de psychedelische en jazzy sfeer van O’Rourke composities zijn een excellente begeleiding van Wakamatsu’s bewust ingehouden documentaire stijl. 

 

Noten:

(1) Mark Schilling, ‘The final days of revolutionary struggle in Japan’, in: Japan Times, 20/03/2008 (↑)

(2) Mary Kaldor, The Imaginary War: Understanding the East-West Conflict, Blackwell Publishing,London, 1991 (↑)

(3) Christoph Huber, ‘Welcome to the Wasteland: Wakamatsu Koji’s Radical Resistance’, on: Cinemascope (↑)

(4) Zie het interview met Masao Adachi in het online magazine Midnight Eye: ‘Question: Can you explain in your own words, what was fukei-ron, or Landscape Theory, which you developed along with Mamoru Sasaki and Masao Matsuda at the end of the 60s? Answer: It’s a very simple matter. All the landscapes which one faces in one’s daily life, even those such as the beautiful sites shown on a postcard, are essentially related to the figure of a ruling power. This was the starting point for our discussions on the Theory of Landscape.’ (↑)

(5) Huber, ‘Welcome to the Wasteland: Wakamatsu Koji’s Radical Resistance’ (↑)

(6) Schilling, ‘The final days of revolutionary struggle in Japan’ (↑)

(7) Idem (↑)

(8) Huber, ‘Welcome to the Wasteland: Wakamatsu Koji’s Radical Resistance’ (↑)